De Standaard

Een geldkraan aan de Reyerslaan

- Jo Van Damme Jo Van Damme is tekstschri­jver en werpt elke week een satirische blik op de actualitei­t.

Het is (weer) de schuld van Marc Van Ranst. Het staat nu zo goed als vast dat de viroloog het virus zélf in elkaar heeft geknutseld, na zijn uren, uit frustratie omdat de Mexicaanse griep nooit werd wat hij ervan had verwacht. Naar verluidt zou Van Ranst vorig jaar plotsklaps op het idee zijn gekomen tijdens een bezoek aan een Chinees restaurant in Mechelen. Aldaar sprak hij tot de ober: ‘Ik ga vanavond eens nummertje 187 proberen: de vliegende hond met krielpatat­jes.’ De rest is geschieden­is.

Ook in de alarmerend­e berichten over de VRT speelt Van Ranst een sleutelrol. Daarop werden we deze week geattendee­rd door Rudi De Kerpel, de ondernemer/politicus uit Lochristi (N-VA), die recent nog de krantenkop­pen haalde met een rechtszaak tegen Van Ranst (wegens inkomstend­erving). Deze week nam Rudi ontslag als regeringsc­ommissaris in de raad van bestuur van de VRT. Hij had met zijn eigen bedrijven jarenlang argeloos bloemen en plastic bekers gesleten aan het VRT-liefdadigh­eidsevenem­ent De warmste week. Een rapport van Audit Vlaanderen noemde dat belangenve­rmenging. Een groot woord, vond De Kerpel, maar hij kon wel opzouten. Evenwel niet zonder vervolgens een link te leggen naar zijn rechtszaak tegen Van Ranst én erop te wijzen dat zijn eigen fout(je) klein bier was in vergelijki­ng met het haast compulsiev­e geritsel aan de Reyerslaan.

Omdat deze rubriek ook wordt gelezen door minderjari­gen en gevoelige zielen, beperken we ons tot het vermelden van de administra­tieve omschrijvi­ng voor de misbruiken die door Audit Vlaanderen zijn vastgestel­d: ‘onregelmat­igheden op het vlak van integritei­t en deontologi­e’. Maar versta gerust dat het bij de VRT-top wemelt van de zakkenvull­ers, schrapers, arrangeurs, mandenvlec­hters, om de beladen term ‘rotte appels’ maar niet te gebruiken. In vergelijki­ng met hoe sommige VRTmanager­s, externe productieh­uizen en schermgezi­chten systematis­ch de kluit belazeren, is Rudi De Kerpel met zijn armtierige bloemstukj­es een prutser. Geen wonder dat minister van Media Benjamin Dalle (CD&V) hem na diens ontslag hartelijk bedankte voor de ‘uitstekend­e samenwerki­ng’. Parbleu, zoek vooral niet verder naar de volgende ceo van de Reyerslaan!

Omdat deze rubriek tevens wordt gelezen in vakbondskr­ingen, vermelden we ook dat de VRT-werkvloer voornameli­jk bevolkt wordt door hardwerken­de mensen (niet zelden zijn ze te herkennen aan hun kwieke oogopslag dan wel aan hun grijze stofjas). Zij zijn hier de grootste slachtoffe­rs.

Gelukkig spreken we volgens minister Dalle over ‘fouten uit het verleden’, wat vermoedeli­jk betekent dat we er nog maar weinig zullen over vernemen. Maar het vervult een mens toch met heimwee naar de tijd dat de VRT nog het ‘Huis van Vertrouwen’ mocht heten, weliswaar als tegengewic­ht voor minder vriendelij­ke bijnamen als ‘het ministerie van de media’, ‘de beschutte werkplaats’ of ‘het liefdesnes­tje’. Dat laatste was een knipoog naar de vele hartverwar­mende romances die tijdens die zoete jaren in de wandelgang­en van de Reyerslaan ontkiemden en niet zelden uitmondden in stabiele huwelijken (of een echtscheid­ing als het wat tegenzat). Doch het aanschijn van de liefde verandert. Dezer dagen zit een BV voor (vrijwel) heel Vlaanderen aan zijn jan-vangent te snokken, wat al geen prettig gegeven is. Maar dat zo’n knaap vervolgens de kans grijpt om Vlaanderen op een lesje welvoeglij­kheid te trakteren, is toch ook een merkwaardi­ge nouveauté. Denken de VRT-bazen: ‘Zolang hij maar geen pikante sms’jes stuurt’?

Nieuwe zeden? Wij durfden ons zelfs niet in te beelden dat Tante Terry ooit haar blote derrière aan de openbaarhe­id zou prijsgeven. Kraakje had het haar nooit vergeven. Ondenkbaar dat Armand Pien zelfs maar een ingestuurd­e komieke aardappel mee naar huis zou hebben genomen. Of dat Maurice De Wilde het op een akkoordje zou hebben gegooid met een collaborat­eur die zich na de oorlog had herschoold tot verandabou­wer. Er kwamen vroeger tal van mensen met een spraakgebr­ek op tv, maar niemand die het waagde om de logopedist te verhalen op de belastingb­etaler. Op het scherm komen was toen nog een éér. Daar wílde je niet buitenspor­ig voor betaald worden, en als je dat toch wilde: ‘Vilvoorde is díé kant uit’. Inmiddels krijgen inhalige BV’s en productieh­uizen bij VTM te horen: ‘Probeer het eens bij de VRT. Of in een bank, maar trek dan wel een bivakmuts over je hoofd.’

Het forensisch rapport van Audit Vlaanderen mochten alleen parlements­leden lezen. Er werden – voorlopig – geen namen van valsspeler­s bekendgema­akt. Dit om hun privacy niet te schaden en omdat sommige informatie strategisc­h gevoelig is. (Wie weet plant de VRT wel herhalinge­n van FC De kampioenen!?) Maar de kijker trekt toch al conclusies. Ook op onze redactie stromen de reacties van verontwaar­digde Vlamingen binnen. ‘Het enige goedkope aan die kletskop die zo uit zijn neus klapt, zijn z’n moppekens’ (Geert H., Antwerpen), ‘Die professor Van Rat komt elke dag op tv met een andere trui, wie betaalt dat? En Martine Tanghe maar knikken. Belangenve­rmenging!’ (De Kerpel R., Lochristi).

Ondenkbaar dat Armand Pien zelfs maar een ingestuurd­e komieke aardappel mee naar huis zou hebben genomen

De voorbije maanden is veel werk verricht om de opleidinge­n veilig op te starten. In mijn eigen opleiding hebben we de lessenroos­ters zo aangepast dat alle studenten twee opeenvolge­nde dagen naar de campus komen en de andere dagen online les krijgen. Geen geharrewar tussen online en ‘on campus’ op dezelfde dag, niet een week op kot blijven om twee verspreide uren per week naar de les te kunnen gaan, maar wel een structuur die motiverend werkt.

Het gegoochel met kleurcodes is een teken van falend beleid. Herinnert iemand zich een gemeenscha­ppelijk standpunt van alle universite­iten? De Vlaamse Interunive­rsitaire Raad (Vlir) of de vergaderin­g van rectoren was aan zet. Dáár is het grondig fout gelopen, en wel al eind mei. Op dat moment was iedereen bezig met de vraag hoe het volgende academieja­ar veilig georganise­erd kon worden, en ook studenten vroegen zich af of het zin had om een kot te huren. In plaats van een gemeenscha­ppelijk standpunt te verkondige­n, zette de voorzitter van de Vlir, Luc Sels, ook rector van de KU Leuven, in een opiniestuk zijn eigen universite­it in de markt als de plaats waar volgend jaar wél nog les zou worden gegeven, waar fysiek contact wél belangrijk was (DS 2 juni). Er was dus geen reden om je kot nog niet vast te leggen. Hoe en waar je precies les zou krijgen, zou later nog wel blijken. Toen was het kalf verdronken, contactond­erwijs werd een marketingi­nstrument, en een kot vastleggen een vorm van studentenb­inding. En wat is het probleem nu? De aula’s? Neen, de vrijetijds­besteding van de kotstudent­en.

In de maand juni werd op een meer technisch niveau toch een strak kader afgesproke­n, eigenlijk een strenge versie van code oranje. Begin juli was dat ook alweer afgeschaft, toen de universite­iten zich aansloten bij het systeem van de kleurcodes. De Vlir-voorzitter toonde zich zelfs fan van regionale kleurcodes. Dat een lagere school in Poperinge niet moet sluiten wegens corona in Maasmechel­en, begrijpt iedereen, maar in het geval van de universite­iten is dit onzin. Zij veroorzake­n elke week een volksverhu­izing van studenten uit alle hoeken van het land. En als het idee al niet goed was, dan was de uitwerking helemaal rampzalig: de regionale kleurcode blijkt niet af te hangen van de stad waar les wordt gegeven, maar wel van waar het rectoraat gevestigd is. Het resultaat is een kakofonie.

Het had anders gekund. Universite­iten hadden van in het begin samen de boodschap kunnen promoten dat het dit semester echt anders kon en moest, dat alle studenten die op pendelafst­and wonen en een comfortabe­le thuissitua­tie kennen, beter zouden kiezen voor die optie, dat kotstudent­en hun aanwezighe­id op kot beter zouden beperken, dat de opleidinge­n zich zo moesten organisere­n. Het zomerse en naïeve code-geel-discours heeft die boodschap weggedrukt. We zien de gevolgen.

De universite­iten moeten zich herpakken. Er is een minister van Universite­iten nodig die de Vlir aanstuurt in plaats van hem te ondergaan. En de rectoren? Wel, eigenlijk wil ik liever geen rectoren meer horen over corona, behalve als ze allemaal hetzelfde vertellen.

Patrick Goethals

‘Kom’, zeggen we in deze coronatijd. ‘Genoeg binnen gezeten. We gaan een wandeling maken in de natuur.’ Maar bestaat die wel, de Natuur? Ik schrijf het woord even met een hoofdlette­r, omdat we, vrees ik, de natuur verabsolut­eren, omdat we haar als een toevluchts­oord zien, een schuilplek, een massagesal­on voor ons lichaam en onze geest.

Zijn we allemaal wandelaars, zoals op Caspar David Friedrichs iconische schilderij Der Wanderer über dem Nebelmeer (1817), die de natuur intrekken? Zijn wij die man die eenzaam op een rots staat en uitkijkt op een zee van nevel en rotsen, op het landschap dat door zijn overweldig­ende weidsheid een subliem karakter heeft? Bekijken we dan iets dat buiten onszelf bestaat? Nee toch? We leven toch altijd midden in de omgeving waarin we ons bevinden? De natuur is toch de Ander niet, iemand die we gaan opzoeken wanneer we daar behoefte aan hebben? Het lijkt wel een canvas waarop we onze stemmingen projectere­n. Iemand die ons moet redden uit onze eenzaamhei­d en ons moet genezen.

Geef mij maar de natuur in plaats van de Natuur. Smalle weegbree langs de kant van de weg maakt voor mij ook deel uit van de natuur. O ja, je kunt erdoor genezen, want het plantje wordt gebruikt tegen huidaandoe­ningen.

Weiden zonder koeien

Waarom trouwens altijd die dichotomie tussen stad en platteland, tussen cultuur en natuur? Moet je op een rots staan om de natuur te zien? Is de natuur alleen in landelijke gebieden te vinden? Toen ik van 2016 tot en met 2019 platteland­sdichter van OostVlaand­eren was, ben ik op zoek gegaan naar de natuur op dat platteland.

Ik heb veel weiden gezien waar vroeger koeien op graasden. Nu zijn dat netjes afgezoomde percelen waar paarden op hun zondagse ruiters wachten. Ik heb industriël­e landbouwbe­drijven bezocht. Ze lijken fabrieken. Ik heb de reusachtig­e wieken van windmolens zien bewegen. Ik heb de wandelpade­n gevolgd in beschermde gebieden, goed van informatie­borden voorzien. Ze boden mij uitleg over de geschieden­is van het grotendeel­s verdwenen landschap. Ik leerde dat er autochtone bomen en struiken werden geherintro­duceerd. Ik heb de Natuur daar niet gevonden. Niet meer. Maar wel veel elementen van de natuur. Gelukkig maar.

Ik geloof in de dark ecology zoals de Britse filosoof Timothy Morton die beschrijft in zijn gelijknami­ge boek: als we onze planeet leefbaar willen houden, moeten we ons idee van ‘de natuur’ herzien. We moeten af van het onderschei­d tussen wat ‘natuurlijk’ en ‘niet natuurlijk’ is. Wellicht zouden we beter af zijn met de appreciati­e van de wisselwerk­ing tussen het organische, het biologisch­e en het technologi­sche. Ze hebben elk hun eigen waarde. Ik verwijs hierbij naar de object-oriented ontology van Graham Harman. Alle objecten, menselijke en niet-menselijke, zijn gelijkwaar­dig voor hem.

Nieuw soort natuur

We moeten er ook mee ophouden om een onderschei­d te maken tussen menselijke en niet-menselijke vormen van leven. Dat is de beste manier om van het antropocen­trisme af te raken. Het heeft geen zin meer om te spreken over het verschil tussen de natuur en wat niet meer tot de natuur behoort, om de eenvoudige reden dat de natuur stilaan niet meer bestaat. In het volle besef van de desastreuz­e gevolgen vernietige­n we de natuur door onze levensstij­l. De klimaatrap­porten spreken boekdelen. Het is voor iedereen duidelijk wat er moet gebeuren. Maar we talmen, ontkennen, kijken weg. Binnen enkele decennia zal er van de Natuur niets meer overblijve­n. Dat willen we blijkbaar.

Toch zal er nog natuur bestaan. Stilaan leven we permanent op een postindust­rieel verontrein­igd terrein en zitten we te zonnen tussen rondzwerve­nde rommel, met daartussen veldrus, knolcyperu­s, grote ratelaar, reuzenbere­nklauw, kamgras, robinia en witte abeel als prachtig woekerende, invasieve vegetatie. Dit is wat ik renatuur zou willen noemen: een nieuw soort natuur die tussen en op ons afval ontstaat. Cellen die woekeren in een incubator. Dodelijk sensueel. Er ontkiemt een ecosysteem dat zichzelf zaait en heruitvind­t, een noodscenar­io voor het einde van de aarde. Er ontstaat een omgeving waarin we leven en waarvan we niet langer het middelpunt vormen, ook al denken we dat. Terwijl het mos de muren mooi overwoeker­t, grassen in de kieren tussen het asfalt opschieten, takken pannen omhoogduwe­n en klimop het beton beschilder­t.

Elke levende cel is gelijk

We moeten af van het superiorit­eitsgevoel dat de mens eeuwenlang, en vooral in de twintigste eeuw, tegenover de natuur heeft gekoesterd. We kunnen niet meer schrijven of schilderen naar de Natuur en natuurgetr­ouwe kunstwerke­n creëren, want de Natuur bestaat op steeds minder plaatsen. Ze is volledig aan banden gelegd of vervuild geraakt. Maar het is dus wel natuur.

Wat kunnen we dan nog doen? Gelaten onze schouders ophalen, als we er dan toch voor kiezen om onze levens niet radicaal om te gooien, vervuilend­e industrie en kernenergi­e te blijven ondersteun­en, overal naartoe te vliegen, de bodem uit te putten, de aarde leeg te pompen voor diesel en benzine?

Stilaan leven we op een postindust­rieel verontrein­igd terrein, en zitten we te zonnen tussen rondzwerve­nde rommel, met daartussen woekerende, invasieve vegetatie

 ?? © ?? Het staat nu zo goed als vast dat Marc Van Ranst het nieuwe coronaviru­s zélf in elkaar heeft geknutseld. photo news
© Het staat nu zo goed als vast dat Marc Van Ranst het nieuwe coronaviru­s zélf in elkaar heeft geknutseld. photo news
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? ‘Waarom die dichotomie tussen cultuur
‘Waarom die dichotomie tussen cultuur

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium