Wedden dat we het land redden?
Weliswaar zat Vlaams onderwijsminister Ben Weyts (N-VA) die ochtend níét in De zevende dag, maar hij had voor alle zekerheid zichzelf uitgenodigd. Je wist nooit dat er (letterlijk) te elfder ure een gast afzegde, en er opeens dringend nood was aan een interessante invaller. Ben herkende zich perfect in dat profiel. Hij had bovendien bij toeval een campagne in de aanbieding die hij samen met Onderwijs Vlaanderen had uitgebroed. Uit een tv-spot moest blijken dat scholieren soepel en verbazend sportief omgingen met de mondmaskerplicht. De spot toonde ‘stoere karaktervolle tieners’ die op skateboards van trapleuningen roetsjten, een basketbalring ruïneerden en met een viltstift toiletspiegels te lijf gingen, kortom: alles waar de schoolgaande jeugd zich dezer dagen zo aan optrekt. Drie weken lang zou het filmpje getoond worden rond tv-programma’s die volgens Weyts (en diens doorgaans welingelichte bronnen) druk bekeken werden door jongeren, ‘zoals Thuis, Familie, FC De Kampioenen en De Buurtpolitie.’ Daar wilde de minister nu ook graag De zevende dag aan toevoegen. Nice!
De federale gezondheidsminister, Frank Vandenbroucke (SP.A), was die ochtend wél uitgenodigd in De zevende dag. Dat zat Weyts wel wat dwars. VDB kaapte de laatste weken zowat alle tvstudio’s. Als hij niet drie keer per week bij VTM of bij Phara zat, dan schoof hij wel aan bij De ochtend of in Terzake, of veegde hij in een Luiks covid-ziekenhuis een waterlander uit zijn ooghoek.
Voor Weyts was dat zware concurrentie. Dat verhinderde hem evenwel niet om, zodra hij in de koffiekamer van de VRT de federale gezondheidsminister in de smiezen kreeg, deze fideel bij de elleboog te grijpen en zijn verhaal over zijn fameuze tv-spot af te steken. VDB’s gezicht, dat in normale stand al een beetje smalend stond, straalde al gauw buitengemene verveling uit met een hoog ‘zipp-uw-lip’-gehalte. Maar daar liet Weyts zich niet door ontmoedigen.
‘En wat brengt u vandaag hier, collega?,’ vroeg de Vlaamse minister op de vermoeiende joviale manier die wellicht aangeboren en ongeneeslijk was, maar waar helaas ook buitenstaanders al eens jeuk of de vallende ziekte van opliepen.
Van VDB was bekend dat hij over een gigantisch denkvermogen beschikte én altijd gelijk had. In combinatie met zijn overtuiging dat de wereld een samenzwering van incompetente idioten was, leidde dat bij hem wel eens tot een wantrouwen dat niet altijd even gewettigd was. ‘Ik vind uw vraag interessant, maar in zijn verwoording té algemeen’, antwoordde hij Weyts met een neerbuigend grijnsje. ‘Sta me toe dat ik, teneinde alle misverstanden te vermijden en in de wellicht ijdele hoop achteraf niet verkeerd te worden geciteerd, daar drie dingen op antwoord. Ten eerste ...’
Er mocht geen spoor van twijfel over bestaan dat VDB een slimme bol was, een dossiervreter en dergelijke meer. Maar zijn manier van communiceren kwam soms wat schoolmeesterachtig over, bij uitstek geschikt zelfs voor klasjes van zwakbegaafden. Daar wist Weyts wel raad mee. Hij schatte al vlug in dat VDB het niet eens zou merken als hij tijdens diens betoog even verdween om zijn neus te poederen. Toen Ben enkele minuten later van het toilet terugkeerde, bleek hij zich niet te hebben vergist. Vandenbroucke was nog altijd tegen zichzelf aan het praten, maar leek gelukkig wel stilaan af te ronden: ‘Maar ten derde, om dus te antwoorden op uw vraag wat mij hier brengt: ik wil met De zevende dag een weddenschap aangaan.’
‘Weddenschap, waarover?’, vroeg Weyts, opeens met spitse oortjes.
VDB keek hem doodvermoeid aan: ‘U hebt niet aandachtig naar mij geluisterd. Ik zei: ik wed dat ons land erin zal slagen het verspreiden van en het inenten met het coronavaccin naadloos en snel te laten verlopen. Als dat niet lukt, moet u op mij schieten.’
‘En tegen wanneer is dat dan ongeveer?, lachte Weyts, misschien iets te hard.
‘Wacht! België is een ingewikkeld land, maar we gaan de mensen niet lastigvallen met die ingewikkeldheid. Daarom willen we nu eerst een taskforce oprichten.’
‘Parbleu! Duitsland bouwt nu al immense vaccinatiecentra, België begint te vergaderen.’
VDB staarde Weyts aan. Niet boos, maar teleurgesteld. ‘Ik leg het u toch juist uit? Het is een verhaal van als-alsals.’
‘Áls we ooit uitvergaderd raken, en áls het vaccin er is, en áls we klaar zijn om het te verspreiden, dan zal u ons eindelijk kunnen zeggen wannéér het inenten kan beginnen?’
De andere knikte: ‘Exact. Daar durf ik om te wedden.’
Weyts zuchtte diep, legde een hand op VDB’s schouder. ‘Goede Frank’, sprak hij vol erbarmen. ‘Dit is De zevende dag. Als u straks met zo’n uitleg komt aankakken bij Lieven en Lisbeth, dan gaan ze u vierkantig uitlachen.’ ‘Denkt u?’
‘Zeker wel. Ik stel voor dat u eerst nog eens uw briljante verstand laat wapperen en later eens terugkomt met een serieuze uitleg. Ik kan vandaag makkelijk voor u invallen. Ik vertel wel iets over mijn tv-spotje. Akkoord?’
Het overkwam VDB anders nooit, maar even leek hij te twijfelen. Toen herpakte hij zich: ‘Ik wil daar drie dingen op antwoorden. Ten eerste …’
Weyts schatte al vlug in dat VDB het niet eens zou merken als hij tijdens diens betoog even verdween om zijn neus te poederen