Het marktwerking van de fictie
De economie heeft de literatuur altijd al geïnspireerd en uitgedaagd. Zes romans laten toe de recente economische geschiedenis op een alternatieve manier te reconstrueren.
De gouden jaren van het kapitalisme
In 1957 bestormde de Russisch-Amerikaanse schrijfster Ayn Rand de bestsellerlijsten met Atlas shrugged, een dystopisch antwoord op de vraag wat er zou gebeuren als ‘ de kapitalisten’ het gewicht van de wereld niet meer op hun schouders zouden willen dragen. De ondernemers, kunstenaars en uitvinders geven hun strijd tegen een al te gretig herverdelende overheid op en trekken zich terug in de enclave van de mysterieuze filosoof John Galt. De overheid neemt hun ondernemingen over, maar zonder de rationele en productieve burgers valt de maatschappij hopeloos in puin.
Atlas shrugged (vertaald als De kracht van Atlantis) is het eindspel in de eeuwige strijd tussen scheppers en profiteurs, waarbij de laatsten dankzij belastingen, regelgeving, herverdeling en staatsinterventie de vruchten kunnen plukken van het harde werk van de eersten. Voor Rand was het meer dan een gedachte-experiment: de roman bevat de kern van haar ‘ objectivistische’ filosofie, waarin egoïsme een morele plicht is. De enige houdbare maatschappijvorm is dan ook het ongereguleerde kapitalisme, met absolute eigendomsrechten. De spanning tussen individuele vrijheid en overheidsinterventie was een constante na de Tweede Wereldoorlog. Terwijl Europa nog in puin werd geschoten, begon in de VS al een babyboom die tot het einde van de jaren 50 zou duren. In de gouden jaren onder president Eisenhower was er vooral vrede, optimisme en economische voorspoed. Kennedy kon vanaf 1961 zelfs de belastingen verlagen, maar hij verkoos de economie verder te stimuleren door lage interesten. En Johnson tilde met zijn Great Society, een ambitieus staatsinvesteringsprogramma in de geest van de Britse econoom John Maynard Keynes, miljoenen Amerikanen uit de armoede.
De mot in de mythe
Richard Nixon werd president in 1969, toen de kosten van de Great Society en de Vietnamoorlog zwaar op de begroting wogen. De economie vertraagde, de inflatie en de werkloosheid stegen, en de levensstandaard stagneerde. Toen de Opec in 1973 een olie-embargo afkondigde na de steun van de Verenigde Staten aan Israël in de Jom Kipoeroorlog met de Arabische staten, was de crisis compleet. De olieproducerende landen verdienden zoveel geld aan het embargo dat ze het niet meer in hun eigen economie geïnvesteerd kregen. Wereldwijd overspoelden petrodollars de financiële markten.
Green Monday (1980) van Michael M. Thomas is een gedachte-experiment uit de turbulente jaren 70: wat als ‘ de Arabieren’, net voor ze de prijs van een vat ruwe olie laten zakken naar tien dollar, voor vijf miljard dollar Amerikaanse aandelen zouden kopen? Zou dat niet de grootste stierenmarkt ooit creëren, een gigantische zeepbel met altijd maar stijgende aandelenprijzen die uiteindelijk het kapitalisme zoals we dat kennen, zou vernietigen? Het boek verscheen in de turbulentie na de val van de Iraanse sjah in 1979 en de tweede oliecrisis, toen de prijs van ruwe olie de hoogte in schoot en er lange rijen stonden aan de benzinestations. Thomas legde de fragiliteit van het globale economische systeem en zijn verstrengeling met de internationale politiek bloot, en suggereerde dat het westerse beschavingsmodel gevaar liep. Zijn scenario bleek bijna profetisch.
De schaamteloosheid van de schraapzucht
Ook Nixons opvolgers kenden moeilijke jaren. Ford zag de Verenigde Staten in een zware recessie verzeilen, Carter kreeg de torenhoge inflatie na de twee oliecrisissen niet onder controle. In 1981 maakte Reagan komaf met het eeuwige geschipper tussen vraag- en aanbodstimulering. Hij benoemde in 1987 Alan Greenspan tot voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, en die hielp graag om het economische programma van zijn oude mentor Ayn Rand eindelijk in de praktijk te brengen. Reagonomics stond voor minder belastingen, overheidsinvesteringen en regelgeving. De schuld en het begrotingstekort stegen, maar Reagans aanpak was prima voor de werkgelegenheid. Wall Street en de financiële markten floreerden als nooit tevoren. In amper enkele jaren tijd muteerde de klassieke Amerikaanse productieeconomie naar een speculatieve economie. Dat werd duidelijk in de manier waarop bedrijven gefinancierd werden: klassieke aandelen werden verdrongen door schuldfinanciering, met obligaties. Bij leveraged buy-outs werkten schulden als hefboom: met een combinatie van aandelen en leningen, met de bedrijfsactiva als onderpand, konden financiers zonder veel risico bedrijven overnemen. Het was een gigantische zeepbel, en niemand heeft die zo treffend omschreven als Tom Wolfe. In 1987, toen hij The bonfire of the vanities (Het vreugdevuur der ijdelheden) publiceerde, stond de zeepbel op springen. Als obligatiehandelaar met minnares op Park Avenue is Sherman McCoy een ‘Master of the Universe’, voor wie hebzucht goed is en de wereld aandrijft, maar als bestuurder van zijn Mercedes in de Bronx wordt hij een ordinaire misdadiger. Hij pleegt vluchtmisdrijf nadat hij een jonge zwarte heeft aangereden, en komt er niet mee weg. Wat volgt, is een afrekening met het platte carrièrisme, het gevoel van straffeloosheid, de gulzigheid naar rijkdom en aanzien, de schaamteloos gepropageerde schraapzucht en de woekerende hypocrisie. Het materialistische paradijs van Wall Street, en bij uitbreiding New York en de hele westerse wereld, zit bij Wolfe vol psychopaten.
De zeepbel van het vooruitgangsoptimisme
Toen de zeepbel barstte en de beurs crashte, op Black Monday 19 oktober 1987, bleek dat niet het einde van een tijdperk, maar gewoon een opportuniteit om goedkoper aandelen te kopen. De verdere opmars van Wall Street onder Bush en zelfs Clinton paste in de New Economy, de overgang van industriële productie, al dan niet speculatief gefinancierd, naar de diensteneconomie. De jaren 90 kenden hoge groei, lage inflatie, lage werkloosheid en algemeen optimisme door verbeterde productiviteit en nieuwe technologieën. Beleggers werden euforisch van de razendsnel stijgende aandelen van dotcombedrijven en de illusie dat dat altijd zo zou blijven. De vrije markt zou onvermijdelijk een betere wereld baren. In die wereld leven de Lamberts in The corrections ( De correcties, 2001) van
Jonathan Franzen. Moeder Enid hoopt iedereen bij elkaar te krijgen voor Kerstmis, voor vader Alfred finaal verdwaalt in de nevelen van parkinson. Als spooringenieur is Alfred een relict van het industriële Amerika. Zijn zonen Gary – een depressieve investment
banker – en Chip – een mislukte literatuurprofessor, scriptschrijver en internetondernemer in post-Sovjet Litouwen – hebben de stap naar de nieuwe economie al gezet, net als dochter Denise, chef-kok in een omgebouwde kolenfabriek. Enid probeert haar kinderen te corrigeren met persoonlijke en professionele suggesties, en zij doen hetzelfde met haar. Maar ook de markt wordt langzaam en langdurig gecorrigeerd. Enid maakt vergelijkingen met de jaren 30, waar ze gezien heeft hoe snel alles kan omslaan, maar voelt zich veilig, omdat de maatschappij sindsdien controlemechanismen heeft ingebouwd. Toch stort de aandelenmarkt in. Als het stof is gaan liggen, blijkt het gezin niet rijk te zijn, maar ook niet arm, omdat ze niet al te veel risico hebben genomen. Bovendien kan hun huis alleen maar in waarde stijgen...