Mens raakte al eerder van slag door klimaatverandering
In de zesde en zevende eeuw heerste in Europa een kleine ijstijd. Die deed oogsten mislukken, veroorzaakte sociale onrust en bracht een heuse volksverhuizing op gang.
lukte oogsten, uitbraken van ziektes en volksverhuizingen, aldus de onderzoekers, die niet als eersten een relatie leggen tussen klimaatverandering en de stabiliteit van samenlevingen. Eerder is bijvoorbeeld voor het middeleeuwse Oost-Europa een verband gelegd tussen perioden van temperatuurdaling, pestuitbraken en politieke conflicten die in oorlogsgeweld ontaardden.
Donkere eeuwen
De oorzaak van sterke klimaatafkoeling in de afgelopen millennia wijst steeds in dezelfde richting: vulkaanuitbarstingen. De afgelopen 2.500 jaar werden plotseling intredende koude perioden in Europa en Amerika steeds vooraf gegaan door vulkaanuitbarstingen. Het uitgestoten roet en as in de atmosfeer blokkeerden ook het zonlicht voor de nu onderzochte koudeperiode, na de uitbarstingen van 536, 540 en 547. De zonnedip lazen de wetenschappers af aan de jaarringen van vele honderden opgegraven Siberische lariksen uit het Altajgebergte in Centraal-Azië. De dikte van de jaarringen zegt iets over de groeiomstandigheden in lente en zomer, en over de hoeveelheid zonlicht. Bij de lariksen nam de dikte van de jaarringen vanaf circa 540 af. Dezelfde dip was eerder al gezien bij eiken in de Oostenrijkse Alpen. De auteurs opperen een speciale naam voor de nu onderzochte koudeperiode van ruim een eeuw: ‘Kleine ijstijd van de late oudheid’. De zesde en zevende eeuw zijn notoir ‘donkere eeuwen’; er is relatief weinig over bekend. In ieder geval was er in het Byzantijnse Rijk tussen 541 en 543 een pestuitbraak. Ook waren er grote volksverplaatsingen en veroveringen. Zo rukten de Avaren vanuit de Centraal-Aziatische steppe op tot wat nu Hongarije heet. Daar verdreven ze de Longobarden, die vervolgens een groot deel van Italië veroverden.
De zonnedip was af te lezen aan de jaarringen van honderden Siberische lariksen