Een levensgevaarlijk leven
Het kwetsbare individu in de houdgreep van totalitaire machten, dat was het thema van de Hongaarse schrijver en Holocaustoverlever Imre Kertész. Maar nooit meer Auschwitz? Kertész was wijzer dan dat. ALEXANDRA DE VOS
Zou het niet mooi zijn als elk genie, elke grote schrijver onder een gelukkig gesternte ter wereld kwam? Er is hier op aarde een lege plaats die dringend ingevuld moet worden, en daar staat al een wonderkind te trappelen, talent en charisma in de aanslag. Van jongs af bijzonder, opgemerkt door de omgeving, met tedere zorg en wijze leermeesters naar de vervulling van zijn of haar lotsbestemming geleid. Helaas, zo’n voorbeschiktheid is zeldzaam, en de mensheid heeft niet de gewoonte haar gevoeligste loten te pamperen. Imre Kertész kwam ter wereld in het Hongarije van 1929 – alle hemelse en aardse tekenen wezen op rampspoed. De grootste economische crisis aller tijden zaaide armoede en verdeeldheid. Vanaf het omslag van Mein Kampf wierp Adolf Hitler de pasgeborene een onvriendelijke blik toe. Ook Imres ouders zaten niet op zijn komst te wachten. Ze stonden op het punt te scheiden, en dropten de kleine, nog vóór ze van elkaar verlost waren, op internaat. Daar vertoonde de jongen geen bijzondere aanleg, tenzij voor migraine. ‘Ik gaf nooit enig teken van begaafdheid of originaliteit, noch in mijn daden noch in mijn woorden, tenzij men het feit dat ik in leven ben gebleven als zo’n teken wil beschouwen’, schreef Kertész in Het fiasco. Imre leed onder het strenge schoolregime, onder de vervreemding van zijn ouders, onder de ‘neurose der welopgevoedheid’ die zijn meesters er bij hem in stampten. Hij verbaasde zich er later over dat hij de jaren tussen zijn vijfde en zijn tiende had overleefd.
Ergernissen en onaangenaamheden
En dan was er nog het Jood zijn, ‘een weinig aangenaam, weinig begrijpelijk en af en toe levensgevaarlijk feit’, klinkt het in Kaddisj
voor een niet geboren kind. Al waren Imres ouders typische stadsjoden uit Pest: ‘ Een soort nietjoodse Joden, die hoogstens op verzoendag nog vasten, in elk geval tot de middag.’ Imre voelde geen bijzondere band met zijn mede-Joden, hooguit werd hij somber van de religieuze geplogenheden die een orthodoxe tante erop nahield. En toch: betekende het Jood zijn in wezen niets voor Imre, als ervaring zal het àlles betekenen. Het zal de ‘gewone’ Hongaarse jongen katapulteren naar een levensgevaarlijk leven, naar trauma en talent en – onverwachte – roem. De klap valt in de zomer van 1944, wanneer de Jodenvervolging in het door Duitsland bezette Hongarije op gang komt. Honderdduizenden Joden worden dankzij de gulle medewerking van de Hongaarse autoriteiten ‘ op transport’ gezet. Zo ook de dan veertienjarige Imre Kertész. Hij wordt door Hongaarse agenten van de bus geplukt en belandt achtereenvolgens in Auschwitz, Buchenwald en Zeitz. Een hels jaar breekt aan, een jaar dat in detail beschreven wordt in Onbepaald door het lot (1975) – Kertész eerste en allesbepalende roman. Een weerloos jongetje in een concentratiekamp, dat wordt heel gauw kitsch, vreest Kertész. Dus schrijft hij op een laconieke, afstandelijke toon, en is zijn alter ego György Köves een typische veertienjarige. Eentje die bij gevoelsuitbarstingen van gezinsleden van gêne onder de sofa kruipt, en die onder alle omstandigheden zijn cool wil bewaren. Denk aan Holden Caulfield uit
The catcher in the rye. György blinkt uit in ontkenning en understatement. Als hij met zijn mede-Joden als vee in een oude fabriek bijeengedreven wordt, heeft hij het over ‘ de vele kleine ongemakken, ergernissen en onaangenaamheden die een dergelijk gedwongen samenzijn nu eenmaal met zich meebrengt.’ Hij hoopt in Duitsland interessante bezigheden te hebben en indrukken op te doen, ja, zelfs ‘enig vermaak’ te vinden. En hij kan het niet helpen: hij voelt bewondering voor de knappe, piekfijn geklede, goed georganiseerde SS’ers op het aankomstplatform in Auschwitz – en weerzin jegens de graatmagere gevangenen, met ‘uitstaande oren, vooruitstekende neuzen en diepliggende ogen die sluw glansden.’ Echte Joden, kortom. Het zal een eindeloze reeks gruwelen vergen om door het pantser van deze burgerlijke puber te breken, maar de manier waarop Kertész dit bewerkstelligt, is onvergetelijk.’
Gebrek aan humanisme
Alleen vonden de uitgeverijen in het ondertussen communistische Hongarije dat niet. Kopij vol onkiese zinnen en absurde gedachten, kwetsend gedrag van het hoofdpersonage, een ergerlijk einde en een groot gebrek aan opbouwend, naar de toekomst kijkend humanisme, meenden ze. Toen het boek alsnog verscheen, bleef een groot deel van de oplage bij de uitgever liggen, de rest werd nauwelijks gekocht en nog minder gelezen. Een fiasco dus, zoals in de vervolgroman Het fi
asco staat te lezen. Maar Kertész stoorde het niet bovenmatig. Hij hield op met het schrijven van blijspelen (voor het geld) en zou zich van nu af aan bezighouden
met het alsmaar verder uitdiepen van zijn ervaringen. In essays ( De verbannen taal) en
novellen ( Sporenzoeker), in romans als Het fiasco en Liquidatie,
in een egodocument als Kaddisj
voor een niet geboren kind zocht Kertész altijd weer het ‘ nulpunt Auschwitz’ op. Of, ruimer genomen, het kwetsbare individu dat moet overleven in de houdgreep van totalitaire machten. Zo loopt in Het fiasco een naar Boedapest teruggekeerde György Köves verloren in de kafkaiaanse absurditeit van het naoorlogse communisme. Maar Kertész is hier dan wel een Kafka die de Holocaust heeft meegemaakt, niet alleen maar voorvoeld. Dat maakt het – ongeneeslijke – verschil. Dat maakt leven levensgevaarlijk en onhoudbaar. Kertész weet dat er niks is om je aan vast te klampen. Zijn universum is er een waarin je elk moment kan worden doodgeschoten, waarin het geen zin heeft je aan bezit te hechten, of aan een vrouw, of aan de wens om je geredde bestaan in een eigen kroost voort te zetten. Dat duidelijke ‘nee!’ aan het leven klinkt door in de eindeloze, hartbrekende, zichzelf in de staart bijtende paragrafen van Kaddisj voor een niet geboren kind.
De balpen als spade
Voor Kertész – die een film als
Schindler’s list pijnlijke kitsch vond – geen ‘overlevingssentimentaliteit’. Auschwitz is voor hem geen aberratie in een wereld waarin het goede, het menselijke triomfeert – Auschwitz is het menselijke. Het is een logische uitwas van de lagere instincten en perversiteiten die eigen zijn aan de menselijke geest. En dan komt het er gewoon op aan de juiste machthebber te vinden, ‘ een demon die onze vuile zaakjes kan opknappen en onze vuile verlangens bevredigen, die al onze demonische eigenschappen op zijn schouders zal nemen.’ Met Holocaustsentiment willen we vooral onze ziel redden, willen we na de schipbreuk alleen wat schijnwaarheden bergen, onze naoorlogse onschuld in de verf zetten. Maar
Imre Kertész vond een film als ‘Schindler’s list’ pijnlijke kitsch
nooit meer Auschwitz? Kertész was wijzer dan dat. Wat hij nog uit de puinhopen van een vernietigd bestaan kon sleuren: het schrijven. Schrijven als vlucht, als redmiddel, zodat hij die kapotte wereld ‘aan iemand kon laten zien, wat ik absoluut noodzakelijk achtte, ik wilde haar laten zien aan diegene die zich over ons (en misschien voor ons) schaamt, wie hij ook mag zijn.’ Is talent noodzakelijk om God of mede- mens te bereiken? Welnu, dan zou grijze muis Kertész talent hebben. En nee, schrijven werd niet de gedroomde verlossing. De schrijver Kertész nam de plaats in van de mens, ontvreemdde zijn leven, gebruikte zijn herinneringen. (‘De balpen is mijn spade, ik schrijf mij een graf in de hemel’.) Maar dankzij de Nobelprijs in 2002 kon Imre Kertész het Auschwitz-trauma aan elke wereldbur- ger laten zien, met de zelfspot, de koele blik en de authentieke wanhoop die deze eeuwige kampbewoner zo eigen was. Ja, het leven is onhoudbaar, ook letterlijk. Niemand behoudt het zijne. Maar u, meneer Kertész, overtollige, overlevende, illusieloze, zonder kind en ooit ook zonder talent, u heeft het toch maar 86 jaar volgehouden. Een levensgevaarlijke 86 jaar. Dat verdient postume felicitaties.