Een mijnwerkerszoon zonder brilletje
Op zijn veertigste publiceert Mustafa Kör met Ben jij liefde een laat en verrassend poëziedebuut voor iemand die al een half leven lang als dichter wordt beschouwd.
De auteur: schreef de roman De lammeren (2007). Testte in 2013 voor De Standaard als rolstoelgebruiker het openbaar vervoer.
Het boek: de ontstaansgeschiedenis en het afscheid van een zorgeloos leven, in 29 gedichten.
ONS OORDEEL: kwetsbare lyriek van een buitenstaander in eigen leven.
Elk mensenleven zit geklemd tussen het pincet van geboorte en dood. Je begint in een moment dat je je nooit zult herinneren en eindigt in iets wat je nooit ten volle zult beseffen. Daartussen zit dan het leven, een vlucht voorwaarts die alle schijn heeft van vastberadenheid maar waar in wezen een seismograaf meerdere naalden op breekt. In Ben jij liefde laat Mustafa Kör zich op een zelfgekozen moment geboren worden, namelijk in het eerste gedicht ‘Idylle’. Hij wekt er met al zijn zintuigen het land tot leven dat hij als driejarig kind verliet. Ruisende populieren, geuren van kweeperen en mispels, gekartelde bergen: hij beklaagt zijn ouders, die het paradijs inruilden voor onheil. Hoe dodelijk de desillusie ruim drie decennia later is, laat Kör ons voelen in het slotgedicht ‘Ontdooid‘: De wereld had je bijeen gekrijst toen je mens werd en vuisten balde om hoofd te bieden aan het leven dat die ene dag zelf zou krijsen om het lot dat in je merg sloeg als vorst op bloesem Het pincet indachtig waartussen ook de mens achter de dichter onvermijdelijk geklemd zit, zou je de bundel Ben jij liefde een poëtische raamvertelling kunnen noemen binnen het eigen bestaan. Het is openhartige lyriek die raakt aan een groter, persoonlijk verhaal. Bij Mustafa Kör leest dat verhaal als volgt: Kör wordt geboren in Turkije en emigreert op zijn derde naar België. Als ongeschoolde zoon van een mijnwerker draait hij vanaf zijn zestiende mee in de kebabzaak van zijn broer in Opgrimbie. Tot hij op zijn tweeëntwintigste in slaap valt achter het stuur, uit de bocht gaat en wakker wordt met een gebroken rug. Dwarslaesie – onherstelbaar. In Ben jij liefde klinkt het besef van dat nieuwe leven zo: Vrouw en kroost doen hun ding je kijkt ernaar in afkeer van die lamme aan de zijlijn en elke vezel, elke afgebeulde spier schreeuwt: mens, ga! De spreidstand is groot tussen het onherstelbare leven in België en de levendige herinneringen aan Turkije. In de gedichten weerklinkt weemoed als een werkwoordsvorm in de onvoltooid verleden tijd. Ontgoocheling is er in de tegenwoordige tijd: Opklaringen en buien tongen dat het een levenslust is als ik tegen een plataan ingeblikt sterf voor het gloort in mijn land
Toch zit Ben jij liefde vol vitaliteit – voor we hier onterecht een beeld schetsen van begrafenispoëzie. De levendigheid is vooral te danken aan de muzikale lyriek die Kör vlot maar stijlvast in de vingers heeft. Zijn taal is nu eens mythisch (woestelingen, parabels, sfinxen), dan weer gulzig (‘Het gubbelde kikkers in het ven’) maar evengoed ontroerend eenvoudig (‘Als wij moe zijn rijden we/ huiswaarts om erbij te horen’). De taal van Mustafa Kör staat nooit stil. Dat geldt ook voor de personages waarmee hij zijn wereld bevolkt: in ‘Idylle’ wemelt het bijvoorbeeld van herders, nomadendochters en zigeuners – niet toevallig de meest beweeglijken onder ons. Al smelten er ook onvermijdelijk vleugels in ‘Icarus’.
Stem
Kör heeft het slechts zijdelings over de liefde. Ben jij liefde is veeleer een zelfgekozen houdgreep waarbinnen de grootste daad van liefde is dat je vasthoudt aan het leven, desondanks. Mustafa Kör componeerde een aangrijpende bundel die een dichter maar een keer in z’n leven kan schrijven. Maar dat hoeft niet te verontrusten: deze man heeft stem. Het is uitkijken naar het vervolg van zijn vlucht voorwaarts.