Moeten we de zorg voor ouderen dan maar laten?
Het is verbijsterend hoe snel de aanklacht van een verpleegster tegen het gebrek aan goede zorg in woon-zorgcentra leidde tot een debat over ‘levens redden of levens rekken’ (DS 23 augustus) en een pleidooi voor een radicale ommezwaai in de zorgsector (DS 23 augustus). De twee hebben niets met elkaar te maken. Wij mogen er toch van uitgaan dat er al voldoende is nagedacht over therapeutische hardnekkigheid, palliatieve zorg, euthanasie en zorgplanning? Het is juist typisch voor de gezondheidszorg dat het risico en de kosten erg ongelijk verdeeld zijn en op een bepaald moment, meestal op het einde van het leven, zeer hoog zullen oplopen. Daarvoor hebben wij precies die ziekteverzekering gecreëerd. En in de toekomst zal het aandeel van de gezondheidszorg voor de laatste levensjaren nog toenemen. Wat is het alternatief ? Dat we die zorg dan maar laten? Het doet denken aan de karikatuur van de private verzekeraars die u een paraplu geven als de zon schijnt en hem terugvragen als het regent. Het is verbijsterend dat tekorten in de ouderenzorg zo snel in verband worden gebracht met de rantsoenering in de overige gezondheidszorg voor ouderen, zonder zich af te vragen of er geen andere alternatieven zijn of zich af te vragen wat de werkelijke omvang van de problemen is. Het is overigens merkwaardig dat men nu verwacht dat een betere organisatie van de gezondheidszorg (het federale Riziv) de problemen van de intussen geregionaliseerde ouderenzorg zal oplossen.
Toenemend aantal rusthuisbedden
Onlangs bekeken we opnieuw de financiering van de rusthuissector. De conclusie was dat, in vergelijking met tien jaar geleden, de financiering aanzienlijk verbeterd is. Ten opzichte van de beste norm die wij in de Vlaamse of Riziv-regels konden vinden, was er in 2001 nog zo’n 33 procent onderfinanciering, terwijl dit in 2012 was teruggedrongen tot een goede 15 procent. Tegenwoordig voorziet de ziekteverzekering ook nog in ongeveer 10 procent extra financiering voor extra zorginspanningen, het zogenaamde ‘bovennormpersoneel’. Als je die in mindering brengt, is de resterende inspanning nog 5 procent ten opzichte van de beste norm die nu bestaat. De ziekteverzekering volgt ook de financiering van het toenemende aantal bedden, en daarvan kregen ook steeds meer bedden een erkenning van het beter omkaderde en gefinancierde rust- en verzorgingsstatuut. De gewesten en dus ook Vlaanderen nemen dit systeem over. De drie laatste jaren is er in Vlaanderen ook een nooit geziene toename van het aantal rusthuisbedden geweest, waardoor ook daar de behoeften worden gevolgd. De financiering zit in de Vlaamse begroting. Als wij er het toenemende aantal serviceflats (of ‘assistentiewoningen’) bijtellen, dan is de graad van institutionele zorg nog nooit zo hoog geweest. Terwijl het debat van de-institutionalisering nog moet beginnen. Maar in een vooruitstrevend zorgsysteem moeten deze normen, zowel voor omkadering als voor de kwaliteit van de infrastructuur, voortdurend aangepast worden. Misschien is het moment dus wel gekomen om deze normen over de ganse lijn aan te passen aan de huidige ver- wachtingen en behoeften.
Bespaar op dienstencheques
In 2001 zorgden we voor de wetenschappelijke ondersteuning van een congres van het VVI, nu Zorgnet-Icuro (de federatie van zorgorganisaties waaronder de woon-zorgcentra), over de toekomst van de woon-zorgcentra. We citeerden de zeventiende-eeuwse grondlegger van de hedendaagse caritas, Vincent de Paul. Hij vond steeds dat zijn inzet voor de behoeftigen ondermaats was: ‘Toujours davantage’, te begrijpen als ‘steeds meer’. Dat is het minimum voor een ouder wordende bevolking, eerder dan het debat over rantsoenering in het ene te koppelen aan tekorten in het andere onderdeel van de zorgsector. Op de achtergrond van heel de discussie klinkt de dramatisering van de vermeende onbetaalbaarheid van de vergrijzing. In november vorig jaar berekende het
Dit debat doet denken aan de karikatuur van de verzekeraars die een paraplu geven als de zon schijnt en hem terugvragen als het regent
Planbureau deze kosten nog eens opnieuw in een Europese context, rekening houdende met de recente verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd. Met de hypothese van 67 jaar in 2060 (men houdt nog geen rekening met de geplande aanpassing vanaf 2030 van de wettelijke pensioenleeftijd aan de levensverwachting) was de uitgespaarde meerkost voor pensioenen ongeveer 2 procent van het bbp. Ruimschoots genoeg om de geraamde meerkosten voor de langdurige zorg van 1,6 procent van het bbp, waaronder de rusthuissector, te financieren. Later met pensioen gaan helpt de ouderenzorg betaalbaar te houden. Een ander voorbeeld. Vanuit een soort ‘economische hardnekkigheid’ kunnen we het niet laten om de genereuze financiering van de dienstencheques in beeld te brengen als we het over ouderenzorg hebben. Welnu, in de begroting van de Vlaamse overheid voor 2015 staat deze ingeschreven voor 1,3 miljard euro. De publieke financiering voor de woon-zorgcentra is in diezelfde begroting 1,5 miljard euro. De dienstencheques een kwart minder genereus maken zou de publieke financiering van de woon-zorgcentra 20 procent kunnen vooruithelpen. Iemand moet ons die moraliserende spiegel voorhouden in plaats van dat wij de zorg- en hulpbehoevende zieke en oudere verder onrust aanpraten over therapeutische hardnekkigheid.