Na WO II bouwde Brussel zich de toekomst in. Veel gebouwen uit die tijd hebben echter weinig fans. De Biënnale voor Moderne Architectuur geeft dat jonge erfgoed een tweede kans.
Scène uit het stadsleven, vrijdag in de vooravond. Terwijl de hoofdstad leegloopt, staat aan de Brusselse Ring een groepje mensen het Marnixgebouw te monsteren. Het zijn geen misnoegde werknemers van ING die hun hoofdkantoor komen bezetten, maar deelnemers van de Brussels Biennale of Modern Architecture (BBMA).
Hoe vaak zijn ze niet onoplettend aan dit gebouw voorbijgereden. Nu krijgen ze te horen hoe speciaal deze mastodont uit 1957 wel is. In de euforie in de aanloop naar Expo 58 polste de Bank Lambert eerst de architect Le Corbusier. Toen diens orderboekje vol bleek te staan, kon de bank eervol landen met het Amerikaanse bureau Skidmore, Owings & Merrill, dat tal van moderne wolkenkrabbers op zijn naam had. Gordon Bunshaft, die later de Pritzker Prize kreeg, trok rond de glaswanden een grid op met betonnen prefabpanelen. Krijg nu wat, beton kon er dus ook statig en licht uitzien.
Behalve toenemende bewondering, sijpelt bij de bezoekers ook bezorgdheid in de rangen. ‘Veel van deze gebouwen zijn indertijd harmonieus ontworpen’, zegt Arlette Clauwers van Korei. Samen met de Franstalige collega’s van Arcadia, Pro Velo en Docomomo, de bewakers van het modernistisch erfgoed, zet de organisatie de tweede editie van BBMA op. ‘Er was vaak ook een totaalontwerp voor de binneninrichting. Er werden kunstwerken geïntegreerd, er was aandacht voor meubilair,