‘Tot de laatste dag geloofde
| Paasvakantie, 1994. In de Rwandese hoofdstad Kigali is de spanning te snijden. Het vredesakkoord, dat tot machtsdeling, democratisering en een meerpartijenstelsel moet leiden, staat op de helling. Er zijn bedreigingen en moordpartijen. Johan Swinnen, de Belgische ambassadeur ter plaatse, gebiedt zijn landgenoten om geen onnodige verplaatsingen te maken. Maar zijn eigen tienerkinderen, Patrick en Anne-Marie, willen in de stad gaan dineren met een Italiaanse vriend. Swinnen geeft toe. En dan krijgt hij van een collega-diplomaat het telefoontje dat alles zal veranderen: ‘Het vliegtuig van de president is neergeschoten.’
‘Dat president Habyarimana dood was en dat dit de gewelddadige ontsporing in gang zou zetten, wist ik toen nog niet’, vertelt Johan Swinnen. ‘ Maar ik ben als een gek naar dat restaurant gereden. De plek zat stampvol. Ik heb iedereen luid gewaarschuwd voor wat mogelijk komen zou.’
De – nog altijd onopgehelderde – moord op de Hutu-president Juvénal Habyarimana stak de lont in het kruitvat. In honderd dagen tijd zouden extremistische Hutu-milities 600.000 tot 800.000 leden van de Tutsi-minderheid, maar ook gematigde Hutu’s uitmoorden.
In zijn nieuwe boek Rwanda, mijn verhaal schetst Johan Swinnen haarscherp hoe die genocide niet uit de lucht kwam vallen, maar al vier jaar een tragische opbouw kende.
‘Rwanda zat verwikkeld in een conflict met de Tutsi-rebellen van het Rwandees Patriottisch Front (RPF), die in 1990 vanuit buurland Oeganda hun eerste inval hadden gedaan’, vertelt de oud-diplomaat. Het RPF beëindigde de genocide en Paul Kagame, de rebellenleider van toen, is nog altijd president.
In zijn memoires biedt Swinnen de waardevolle en zeer persoonlijke kijk van een insider, die namens België vier jaar lang hamerde op democratisering en mensenrechten en lobbyde voor het fragiele vredesproces. Toen dat in april 1994 uitmondde in een genocide werd Swinnen op bevel van toenmalig Buitenlandminister Willy Claes tegen zijn zin uit Kigali geëvacueerd.