‘Als je met jezelf kan lachen, mag je met iedereen lachen’
Als u Jens Dendoncker nog niet kent: daar komt weldra verandering in. Hij heeft dit jaar Humo’s Comedy Cup gewonnen, zijn eerste zaalshow komt eraan (‘Bang van Dendoncker’), zijn eerste ‘eigen’ tvprogramma begon vorige week (‘Hoe zal ik het zeggen?’) en
‘In theorie moet in comedy alles kunnen. Ik zeg niet dat je het daarom ook moet doen, maar als je alles schrapt waaraan iemand weleens aanstoot zou kunnen nemen, dan kun je er net zo goed mee ophouden’
I n het nieuwe VTMprogramma Hoe
zal ik het zeggen? helpt Jens Dendoncker mensen die iemand anders iets duidelijk willen maken. Dat kan een dankbetuiging zijn, maar net zo goed de boodschap dat ze te luid smakken aan tafel. Die boodschap wordt dan in een verborgencamerasketch verpakt. Dat had een bijzonder klef programma kunnen opleveren, maar productiehuis Shelter (Beni
dorm bastards, Wat als?), dat het programma maakt, en standupcomedian Jens Dendoncker, die het presenteert, zijn slim genoeg om die valkuil (meestal) te ontwijken.
Interessant, maar eerst iets anders. Normaal gezien zouden we er nooit een interview mee beginnen, maar aangezien Dendoncker er elke voorstelling zelf mee begint, doen we het toch. Dendoncker heeft epilepsie. Dat is geen lachertje, al lacht hij er voortdurend zelf om. In de kantoren van humorfabriekje Pretpraters, onder het toeziend oog van manager Johnny Quidé, wil hij er ook wat ernstige uitleg over geven. ‘Er bestaan honderden types van epilepsie, ik heb een erg complexe vorm, die in mijn tienerjaren begonnen is. Op mijn dertiende kreeg ik trillingen in mijn rechterhand, op mijn veertiende mijn eerste echte aanval. Het is dan snel crescendo gegaan, op mijn zeventiende had ik om de andere dag wel een aanval. Toen was het bijna hypothekerend voor mijn leven.’
Dat klinkt bijzonder ingrijpend. Raak je daar als tiener door geïsoleerd?
‘Nee, ik had gelukkig goede vrienden, die er op de juiste manier mee omgingen. Er werd al eens mee gelachen, maar ik ging wel overal mee naartoe, ze hielpen me als het weer eens zover was. Het was zeker niet makkelijk. Ook niet voor mijn ouders, die kapotgingen van de stress als ik uitging. Het ging zover dat ik nooit vroeger dan gepland naar huis ging, ook niet als ik me ergens stierlijk verveelde. Als ze me te vroeg hoorden thuiskomen, dachten ze meteen dat ik weer een aanval had gehad.’
‘Familiaal was het vaak heel zwaar. Ook voor mijn jongere zus. Ze studeert nu toegepaste psychologie, ik weet niet of er een verband is, maar het zou best kunnen. Want er is wel gebleken dat minstens een aantal triggers van mijn epilepsie psychosomatisch van aard zijn.’
Je bent kandidaat voor het peterschap van de Epilepsieliga, om mee de ziekte uit de taboesfeer te halen. Hoezo, taboe?
‘Het is nog altijd zo dat veel mensen proberen te verbergen dat ze epilepsie hebben. Het is ook geen elegante ziekte: sommige mensen liggen te schudden en te beven, anderen beginnen te schreeuwen, sommigen plassen in hun broek tijdens een aanval … Het kan best gênant zijn. Voor mij is het makkelijk om erover te praten, ik ben omgeven door mensen die er begrip voor hebben: mijn familie, mijn management … Dat is niet bij iedereen zo, niet elke werkgever weet hoe ermee om te gaan. In sommige jobs is het ook een onoverkomelijk probleem, dus ik snap dat mensen het er liever niet over hebben.’
Je hebt zelf een baan als magazijnier moeten laten schieten door je ziekte.
‘Ja, en dat was niet eens de beslissing van mijn werkgever, maar van de verzekeringsmaatschappij. Die vond dat de aanvallen te frequent en te intens werden, waardoor het niet meer verantwoord was om te werken.’
Is het ook aan je ziekte te wijten dat je je studies nooit hebt afgemaakt?
‘Niet bij mijn lerarenopleiding, daar aardde ik gewoon niet. Maar wel bij de eerste studie die ik heb aangevat, kunstwetenschappen. Ik zat in een heel lastige periode met mijn epilepsie, het lukte gewoon niet. Ik kreeg toen ook hallucinaties, eerst tijdens en in de nasleep van een aanval, daarna ook ervoor. Een heel slechte periode.’
Je hebt nu minder last. Dankzij medicatie?
‘Ja, al is die medicatie ook niet mis. Ik neem zelfs medicatie om de bijwerkingen van de epilepsieremmers te compenseren. Medicatie voor mijn hart, inslapers tegen insomnia … Bovendien heb ik ook nog eens de ziekte van Ménière, die oorsuizingen en evenwichtsstoornissen veroorzaakt. Ook daar neem ik pillen voor.’
‘Het duurt ook lang voor je weet welke medicatie in welke dosis in jouw geval helpt. En je moet elke behandeling langzaam opbouwen en later even langzaam weer afbouwen. Het is een proces van jaren voor je de juiste cocktail hebt. In ieder geval, de aanvallen zijn nu veel minder frequent, ik heb er maar één om de anderhalve maand meer.’
Ben je komiek geworden door de ziekte, denk je?
‘Deels wel, maar niet om praktische redenen. Dus niet omdat ik door de epilepsie mijn studies heb stopgezet en daarna ook mijn werk ben kwijtgeraakt. Welk onderwerp ik ook behandel in mijn standup, ik heb nog altijd het gevoel dat ik er mijn angsten in ventileer. Vaak heel subtiel en nau welijks merkbaar, maar toch. Het heeft me vooral ook op jonge leeftijd geleerd het kaf van het koren te scheiden, hoofdzaak van bijzaak. Daardoor kan ik betere comedy maken. Het heeft me ook verplicht van dag tot dag te leven, waardoor ik er minder problemen mee had om de sprong te wagen.’
Je zou denken dat zo’n zwaar medisch verleden een veel zwartgalligere komiek zou voortbrengen.
‘Ik ben ook veel donkerder begonnen, en veel directer, maar dat is geëvolueerd. Het is iets wat Wouter Deprez me heeft bijgebracht: vanuit het positieve vertrekken. Als je een verhaal vertelt vanuit een optimistische insteek, krijg je een heel andere vibe dan wanneer je lucht geeft aan frustratie. Zelfs als je eigenlijk identiek hetzelfde verhaal vertelt. Dat levert in mijn geval betere comedy op: de grappen werken beter, en ik bedenk ze ook makkelijker.’
Maar je ziekte blijft een dankbaar thema in je show.
‘Natuurlijk, in comedy is elke zwakte een kracht. Maar in eerste instantie begin ik erover om het publiek te waarschuwen: mensen moeten weten we er gebeurt als ik plots omverval op het podium, anders schrikken ze zich dood. Dat is gelukkig nog nooit gebeurd in de vijf jaar dat ik comedy doe, wellicht voorkomt de adrenalinestoot tijdens een optreden de epilepsie. Een paar keer wel bijna, maar toen heb ik me nog net op tijd uit de voeten kunnen maken, om achter het podium neer te donderen.’
Door je complexe vorm van epilepsie mag je niet met de auto rijden. Ben je daarom in Antwerpen gaan wonen, om praktische redenen?
Nee, ik had anders ook wel mijn geboortegrond achter me gelaten. Ik had al heel snel het gevoel dat ik daar niet lang zou blijven wonen, ik aard niet goed in een kleine gemeenschap. Ik geniet erg van het ritme en de anonimiteit van de grootstad. Los daarvan is het natuurlijk handig dat ik te voet naar comedycafé The Joker en de Arenbergschouwburg kan.’
In je eerste zaalshow ben je nooit expliciet polemisch of politiek, terwijl je grote held Chris Rock dat wel is.
‘Ik bewonder Chris Rock vooral om zijn tempo, zijn cadans, en zijn energie. En om zijn humor, natuurlijk, maar het klopt dat ik minder rechtlijnig de grote maatschappelijke thema’s aanpak. Hij doet dat zelf ook steeds minder hoor, of toch subtieler dan voorheen.’
Wil jij dan alleen mensen aan het lachen brengen, of wil je ook een boodschap overbrengen?
‘Ik streef ernaar dat mensen zich herkennen in wat ik breng. Niet concreet in de situaties die ik beschrijf, maar in het basisgevoel dat in de voorstelling zit.’
Wat is dat basisgevoel dan? Ik tegen de rest van de wereld?
‘Niet zozeer, meer een complexloos gevoel dat je de wereld niet helemaal snapt. Daarom kom ik ook vaak terug op mijn jeugd: ik vind naïviteit iets dankbaars om mee aan de slag te gaan.’
Is je ziekte een reden om op het podium niet te lachen met andere ziektes, of met beperkingen allerhande?
‘Helemaal niet. Ik zal niet snel mensen persoonlijk aanpakken, maar grappen over gehandicapten of pakweg mensen met downsyndroom? Natuurlijk wel, je gaat die mensen toch niet nog verder isoleren door er ook niet om te lachen? Als we ze willen behandelen als gewone mensen, moeten we ze ook kunnen uitlachen. Net zoals je ook met minderheden moet kunnen lachen. Die mensen hebben al minder rechten, en dan ga je zo ook nog eens het recht ontnemen om beledigd en uitgelachen te worden? Kom zeg. Als je maar met jezelf kunt lachen, dan koop je meteen ook het recht om met iedereen te lachen.’
Zijn er dan geen grenzen aan humor?
‘In theorie moet alles kunnen. Ik zeg niet dat je het daarom ook moet doen, dat is weer iets anders, maar als je alles schrapt waaraan iemand weleens aanstoot zou kunnen nemen, dan kun je er net zo goed mee ophouden. Humor gaat altijd ten koste van iets of iemand.’
Je schijnt helemaal geen last van zenuwen te hebben op een podium.
‘Dat klopt. Ik heb al zoveel tegenslagen gehad en mislukkingen moeten incasseren, dat ik er perfect mee om kan als ik op mijn bek ga. Ik heb geleerd om de dingen te relativeren.’
Je gaat ook vaak in dialoog met je publiek op het podium, wat altijd een sprong in het ongewisse is. Ik kan me voorstellen dat die ervaring van pas is gekomen bij de opnames van ‘Hoe zal ik het zeggen?’.
‘Ja, en dan nog vooral bij de kleine stukjes voor de eindgeneriek, waarbij ik naast een onbekende op een bankje ga zitten en een idioot gesprek aanknoop om de sponsors van het programma op te noemen. Je moet daarvoor echt je ego opzijzetten en
‘Wellicht voorkomt de adrenalinestoot tijdens een optreden dat ik een epilepsieaanval krijg. Een paar keer wel bijna, maar toen heb ik me nog net op tijd uit de voeten kunnen maken, om achter het podium neer te donderen’
durven te springen. Bij de grote candids was de omgeving veel gecontroleerder, je weet waar het naartoe gaat, er zijn meer mensen bij betrokken, en er komt altijd een moment van catharsis.’
Maar ook bij die groots opgezette ensceneringen kan er van alles mislopen, en je krijgt maar één kans.
‘Klopt, het was een kwestie van zo goed mogelijk in te schatten wat er mis kón lopen. We hielden er ook altijd rekening mee in de scenario’s dat mensen vroeger dan gehoopt zouden doorhebben wat er gaande was, maar dat is nooit gebeurd.’
Zijn er opnames gesneuveld omdat het misliep?
‘Er zijn er wel die anders zijn uitgedraaid dan we verwacht hadden. Een candid met een jong stel waarbij zij heel slecht reageerde op zijn boodschap, onder meer. Dat liep dus niet goed af, maar het zit toch in het programma – een beetje tegendraads mag het wel zijn.’
Je tvcarrière is begonnen met ‘Advocaat van de duivel’, waar je je duidelijk als een vis in het water voelde. Wat later dook je op in ‘Is er wifi in Tahiti’: daar zat je minder op je gemak.
(lacht) ‘Ik durfde dat niet te weigeren, omdat ik net die mooie kans had gekregen bij Advocaat van de duivel. Ik had Wifi in
Tahiti inderdaad beter niet gedaan, want er is uit gebleken dat ik het niet kan wegsteken als ik ergens niet graag ben.’ (lacht uitbundig)
Is het toeval dat je altijd op de zenders van Medialaan opduikt? Of is dat je biotoop?
‘Er zit zeker geen plan achter. Ik denk dat ze na Advocaat van de duivel aan mij hebben gedacht om mee te brainstormen over Hoe zal ik het zeggen?. Aanvankelijk was het helemaal niet de bedoeling dat ik het ook zou presenteren.’
Heb je getwijfeld toen je werd gevraagd?
‘Zeker. Moet ik dan dictielessen gaan volgen, was het eerste wat ik me afvroeg. En zal er genoeg onnozelheid in zitten voor mij? Maar ze hebben me snel kunnen overtuigen.’
Is er echt overwogen om je dictieles te laten volgen?
‘Eventjes, maar er werd al snel beslist om voor authenticiteit te gaan, zoals dat dan heet bij Shelter. (lacht) Nee, serieus, als ik mijn best moet doen om Algemeen Nederlands te praten, dan neemt dat meteen 70 procent van mijn spontaniteit weg, omdat ik daar te veel energie in moet steken.’
Binnenkort zit je in ‘De slimste mens ter wereld’. Doe je dat omdat het je carrière een boost kan geven?
‘Daar kan ik natuurlijk op hopen, maar ik doe het vooral omdat ik het een leuke quiz vind. Zoals ik al zei, ik kan het niet wegsteken als ik ergens tegen mijn zin ben, en als je dan ook nog eens slecht scoort, dan ga je geweldig af en word je gelyncht op sociale media.
Het gaat in ieder geval ineens erg snel voor jou. Geeft dat je een gevoel van euforie?
‘Momenteel is het eerder paniek, toch.
(lacht) De euforie voel je op het moment dat mensen je kansen geven, de paniek op het moment dat je ze moet waarmaken.’
‘Weet je wat het ook is: we hebben zo lang en zo intensief aan Hoe zal ik het zeg
gen? gewerkt, dat je er zelf geen oordeel meer over kunt vormen. Ik wilde nu eindelijk weleens weten of we iets goeds hadden gemaakt of niet.’ ‘Hoe zal ik het zeggen?’. Elke maandag om 20.40 uur op VTM.