George Clooneys nieuwste is gebaseerd op een oud scenario van de gebroeders Coen. Het had ook door de gebroeders Grimm geschreven kunnen zijn: in het idyllische stadje Suburbicon anno 1958 wonen immers meer reuzen, heksen en boze wolven dan in het donkers
ze Clooney carte blanche gegeven bij de uitwerking.
In een opgewekte snoepkleurige proloog – een retroreclamespotje – leren we hoe heerlijk het leven is in 1959 in Suburbicon, een door projectontwikkelaars uit de grond gestampt modelstadje met nette bewoners, geknipte gazons, een gezellig Main Street en een vriendelijk wuivende postbode. Wie zijn klassiekers kent, ziet de knipoog naar Blue velvet van David Lynch en de waarschuwing: onder het plaveisel het moeras.
Het duurt inderdaad niet lang voor het vernis afbladdert. Eerst komt – tot onverholen afgrijzen van zowat iedereen – een zwárt gezinnetje de keurig opgepoetste raciale homogeniteit verstoren. Niet veel later slaat zelfs heuse misdaad toe in Suburbicon. We zien het gebeuren door de ogen van de jonge Nicky, die ’s nachts wordt gewekt door zijn vader Gardner (Matt Damon). ‘Jongen, je moet meekomen, er zijn vreemde mannen in ons huis.’ Beneden houden twee gangsters de frêle moeder Rose, in een rolstoel, onder schot – net als haar kokettere tweelingzus Margaret (dubbelrol voor Julianne Moore). Gardner Lodge, een keurige en wat sullige bankbediende, moet toekijken hoe zijn familie gekneveld, gepest en bedwelmd wordt – tot het lelijk uit de hand loopt. Wat volgt is een Coeneske rollercoaster van onverwachte ont