Het gouden kind en de duivel
De laatste weken maak ik afspraken met vrienden om uit te leggen wat ik al die jaren heb verzwegen. Het is alsof mijn halve waarheid ook de vriendschappen heeft aangetast. Alsof ik er zelf niet helemaal bij was. Misschien ben ik daarom zo vaak verhuisd, omdat ik niet met mijn eigen halve waarheid kon leven.
Een paar dagen geleden presenteerde ik mijn nieuwe roman in een boekhandel in Delft, op steenworp van de kerk waar mijn vader voor eeuwig in een grafkelder ligt. Het was een emotioneel moment omdat iets wat diep in mij begraven ligt, in mijn boek Kindsoldaat eindelijk aan de oppervlakte is gekomen. Ik heb de steen zelf opgetild.
De volgende dag kreeg ik een mail van een jonge vrouw die een boek door mij had laten signeren. Ze schreef dat werkelijke traumaverwerking nog steeds grandioos wordt onderschat. ‘De meesten van ons zijn de sensitiviteit kwijt van het lichaam waarin alles opgeslagen ligt.’
Met terugwerkende kracht werden alle nachtmerries waar ik in mijn leven mee te maken heb gehad, zinvol. Ze probeerden me iets te vertellen. De waarheid tolde er rond, zocht een uitweg naar buiten.
Toen ik in 2004 in een interview met Humo vertelde dat ik mijzelf tijdens een nachtmerrie in mijn slaap ernstig had verwond, schreef een Nederlandse hersenspecialist me dat ik misschien een klein krasje op mijn hersenen had. Een andere specialist raadde me aan een slaapcursus te volgen. Ik werd er heel onzeker van dat er met mij iets zou schelen. Ik stelde het naar bed gaan zo lang mogelijk uit.
Mijn moeder leefde ’s nachts en dan had ze toegang tot mij.
Ik droeg een stukje van haar grote liefde in mij. Omdat ik haar gelukkig wilde zien, spartelde ik niet tegen. Wanneer ze in bed stapte, vroeg ik of ze haar laarzen uit wilde doen. Ik kan me niet herinneren dat ik vanaf mijn veertiende – in de jaren dat ik alleen met haar leefde – heb geslapen.
Zelf had zij ook tot op hoge leeftijd bij haar moeder in bed geslapen. Getormenteerde zielen zoeken steun bij elkaar. Ze staan elkaar geheimen toe. Ons verhaal begint niet bij onze geboorte, maar is al generaties lang voorbereid.
Overdag was er niets aan de hand. Dan moest ik naar school en huiswerk maken. Ik viel vaak over de schoolbank in slaap. In de pauzes probeerde ik mijn slaap in te halen.
Als ik thuis kwam, was mijn moeder net wakker. Ik schonk haar glas in. En dan was er het eten dat moest worden klaargemaakt. Wat haar meestal niet lukte. Ik maakte het af. Mijn moeder lag op haar buik voor de televisie in een wolk van nicotine met haar calvados, sterke koffie en bittere chocolade.
Op een gegeven moment begon ik ’s nachts mijn slaapkamerdeur op slot te doen. Omdat ik mijn kamer niet kon verlaten, plaste ik in het poppenhuis. Ik plaste in het badje dat overliep en via de wenteltrap stroomde het naar beneden en overspoelde het de keukenvloer en huiskamer. Dit zijn de onbewuste processen die het daglicht niet overleven.
Ik gebruikte al mijn energie om van mijn zogenaamde vader een echte te maken. Stromae zingt in Papaoutai: ‘Tout le monde sait comment faire des bébés mais personne sait comment faire des papas’. Ik heb er alles aan gedaan om mijn vader tot mijn vader te maken. Om hem niet teleur te stellen. Dat ik het geheim was dat hem doodongelukkig zou maken, kon ik niet aan. Daardoor was ik het gouden kind maar tegelijk was ik de duivel.
Ik wilde mijn vader gelukkig maken, en mijn moeder, en intussen bestond ik niet. Ik ben ooit gaan schrijven omdat ik niemand was. Door te schrijven over anderen kon ik misschien iemand worden. Via de empathie.
We kunnen onze ouders niet gelukkig maken. Alleen onszelf. De mens die daar op een dag achter komt, kan het leven beginnen te leiden waarvoor hij op de wereld is gezet.
Ik wilde mijn vader gelukkig maken, en mijn moeder, en intussen bestond ik niet. Ik ben ooit gaan schrijven omdat ik niemand was.