Wanneer is iets traditie?
Overal valt diepgang te vinden. Zelfs in het flutbericht dat Fergie werd uitgelachen om haar ‘zwoele, jazzy versie’ van het Amerikaanse volkslied voor aanvang van de NBA AllStar Game. Het was dan ook een bijzondere mix van gehijg, te veel vibrato en rare KLEMTONEN. Dat heeft ze zelf al toegegeven, want het commentaar bleef natuurlijk niet uit: Amerikanen eisen dodelijk respect voor hun volkslied.
Alhoewel. Een Amerikaanse kennis vindt dat het opbod aan fanfares, vlaggen en anthems bij wedstrijden stilaan de spuigaten uitloopt. Hij gaat niet meer naar het baseball, omdat ze in bepaalde stadions ‘God bless America’ zingen tijdens de zevende inning. We vragen niet wat de zevende inning is, wel of dat patriottisch vertoon dan geen Amerikaanse traditie is. Nee, zo blijkt. ‘Geen enkele sportbond heeft bijvoorbeeld in zijn regels staan dat de spelers moeten rechtstaan tijdens het volkslied.’ Interessant, in het licht van de kritiek op zwarte spelers die dan een knieval maken uit protest.
Ik hou niet van vlaggen, maar wie daar graag mee zwaait, moet dat maar doen. Zolang er geen Vlaamse leeuwenvlaggen in spaken belanden tijdens wielerwedstrijden en het zicht op het podium van Glastonbury niet belemmerd wordt door Union Jacks. (Ik geef deze voorbeelden voor Europeanen die vinden ‘dat wij daar boven staan’.)
Maar wanneer is iets een traditie, en wie beslist welke details ervan in steen gebeiteld staan? De Amerikanen die het fanatiekst het volkslied verdedigen, zingen zelf nooit meer de derde strofe, over het vergoten bloed van de vuile Britten. De Vlamingen en Nederlanders die met gespeeld geduld uitleggen dat Zwarte Piet al eeuwen een zwarte kwelduivel is die langs de schoorsteen binnendringt, gaan voorbij aan de kern van het protest: dat die kwelduivel in 1850 een Afrikaan werd in het pakje van een huisslaaf.
Als een traditie één keer kan worden veranderd, dan ook een tweede keer. Ook bij symbolen is het belangrijk de inhoud en de vorm uit elkaar te houden.