(GROOT)VADER VANDERVEKEN
Otto heft zijn hoofdje en laat het lijzig weer vallen in de elleboog van mijn rechterarm, zijn beentjes geklemd rond mijn zij. Hij kent twee posities om in te dutten. Als hij onrustig is, wisselt hij wel honderd keer voordat hij zich laat wegglijden in een diepe babyslaap. Ik stap de duistere kamer af van hoek tot hoek – de langste rechte lijn. Hij ruilt weer van kant. Hoofdje nu links, beentjes gestrekt.
De kamer voelt plots anders. Mijn schaduw wordt gloedvol flakkerend geprojecteerd tegen de wand. Ik draai me om, de bolcactus op de vensterbank lijkt in brand te staan. Maar het vuur tast de cactus niet aan en likt de gordijnen zonder sporen na te laten. Otto kijkt rustig op.
‘Indrukwekkend hé’, zegt mijn vader. ‘Ik heb als acteur altijd respect gehad voor mijn klassiekers, en van alles in deze kamer bena
derde deze Ferocactus glaucescens het dichtst een braamstruik. Kom, veeg je tranen af aan mijn witte gewaad, zoals je ziet is het vuur alweer geluwd, geef me maar een knuffel, ja zo, toe. Gaat het al beter? Wat een ongelooflijke schat van een zoon heb je daar. Hij lijkt op mij, daar heb ik wel voor gezorgd.’ Mijn vader neemt Otto zachtjes uit mijn armen en wiegt hem moeiteloos in slaap.
‘Je ziet er zo jong uit, papa. Hoe oud is de verschijning waarin je bent teruggekomen?’ ‘26 schat ik.’ ‘Dat is 10 jaar jonger dan ik zelf ben, papa.’ ‘Als een man dan toch weder opstaat, wil hij geen last hebben van zijn rug of van haaruitval, dat snap je wel.’ ‘Ik snap het, maar je voelt nu niet echt aan als mijn vader, daar lijk je te jong voor.’ ‘Kinderen vergeten dat hun ouders een leven hebben gehad vóór ze kinderen kregen. Otto hier zal jou altijd een oude man vinden.’ ‘Kom je spe