Een dame blanche
In het kleine salon van een restaurant aan de Leie zat een gepensioneerd koppel aan een tafeltje. Achter hun raam blikkerde het mooiste uitzicht van het land. De kleine rivier, de wilgen en de velden. Toch scheelde er iets aan. Het leek alsof de natuur haar adem inhield. De rivier stond stil.
Tussen de man en de vrouw hing een ijskoude spanning, die van ontevredenheid en wrok. Hun spanning vulde het eetzaaltje. Ik kreeg geen hap door mijn keel.
Toen de kelner vroeg of alles naar wens was, antwoordde de man nukkig dat noch de smaak van het eten, noch ‘het uitzicht’ ervan hem beviel. De kelner nam de borden weg en vroeg: ‘kan ik wat anders voor u brengen?’, maar de man schudde zijn hoofd. ‘Geen probleem,’ zei de kelner gelaten en weg was hij. Misschien begreep hij dat niet reageren op het ego van andere mensen het meest wijze is wat een mens kan doen.
De man en vrouw keken elkaar verongelijkt aan. ‘Geen probleem?’, zei de man. ‘Geen probleem,’ herhaalde de vrouw vol minachting. Hun ogen fonkelden. Ik zag dat ze genot beleefden aan hun minachting.
Ik herkende dat genot. Ik moest denken aan mijn eerste liefde. We wezen de wereld af om onszelf beter te voelen. We waren zo verdomd kritisch. We vonden iedereen dom en lelijk. Omdat niemand deugde, hadden we het goed met elkaar getroffen. In restaurants raakten we ons bord niet aan om duidelijk te maken dat niets goed genoeg was voor ons.
En dat alles wat menselijk was ons vreemd was. We waren uitverkoren, maar tegelijk eenzaam, want we waren de enige twee mensen ter wereld die elkaar begrepen. Ik hield het niet vol in dat exclusieve tweeverbond.
Ik had honger. Ik moest uitbreken. Ik wilde liefde voor de wereld voelen.
Ik zag de kok zijn hoofd in het zaaltje steken, hij aarzelde of hij naar de mensen toe zou gaan. Ik zag dat hij bang was voor hun negatieve sfeer, hij liep een paar keer voorbij. De spanning was om te snijden. Ik had zin om de situatie te redden maar ik bleef zitten. Ik moet ophouden te denken dat ik voor alles verantwoordelijk ben. Toen kwam de kok naar hun tafeltje. Hij vroeg of hij iets anders voor hen kon klaarmaken.
De man schudde nukkig zijn hoofd. ‘Ik wil dat u tevreden weggaat’, zei de kok. ‘Laat me het alstublieft goedmaken.’ Het koppel zat versteend naar elkaar te kijken. Gevangen in verongelijktheid. ‘Een dame blanche?’, vroeg de kok. En toen opeens ontspande de man zich. En de vrouw ook. Ze aanvaardden zijn aanbod. ‘Met veel slagroom,’ riep ik ongepast.
Ze lepelden hun dessert op als kleine kinderen. Ze wiebelden met hun benen onder de tafel van tevredenheid. En ze bestelden nog iets om te drinken. De vrouw wees naar het uitzicht. De rivier begon te stromen en de vogels begonnen te fluiten. Ze hadden hun trots laten varen.
Ik moest denken aan een oude vriendin die zo trots was dat niemand door haar pantser kon heenbreken. De laatste keer dat we samen uit eten gingen, vond ze de kangoeroe te taai. De kelner zei dat hij een andere kangoeroe wilde brengen. Maar ze wilde niet. Een glaasje om het goed te maken? Ook dat wees ze af. Ze zei gekwetst ‘ik heb gegeten en gedronken’ en vroeg de rekening. Ik had medelijden met de kok. Hij wilde verlost worden. Het was een rotavond maar ik zag dat ze er van genoot. Ze genoot van haar gelijk. Ze voelde zich zo superieur. Gekwetstheid is de favoriete strategie van het ego om zichzelf te versterken. Toen ik haar dat duidelijk probeerde te maken, was ze nog meer gekwetst en wilde ze me nooit meer zien.
Ik moest denken aan mijn eerste liefde. We wezen de wereld af om onszelf beter te voelen. We waren zo verdomd kritisch. We vonden iedereen dom en lelijk. Omdat niemand deugde, hadden we het goed met elkaar getroffen
Oscar van den Boogaard