‘Geloven is juist heel lastig en onzeker’
1.
‘De rede die Gijsen te genover de dominicanen uit spreekt, is bikkelhard. Maar hij formuleert elegant, enkel dat zin netje over de zekerheid die gelovi gen zouden hebben, is een tikje vi lein. Zekerheid? Geloven is juist heel lastig en onzeker – precies daarom is het me zo dierbaar. Sinds ik zo’n zes jaar geleden op nieuw in God ben gaan geloven, ben ik eerder onrustiger dan rus tiger geworden. Ik voel me verant woordelijker voor mijn eigen ge drag, ik kan mijn hervonden ge loof weer kwijtraken – daar ben ik beducht voor. Mensen denken dat gelovigen altijd troost bij de hand hebben, maar soms loop je tegen een afwezige God op. Geloof is geen instantpuddinkje dat je steeds weer opnieuw kunt bereiden. Nee: zekerheid vind je van daag vooral bij die mensen die heel zeker menen te weten dat er geen God bestaat.’
‘Maar Gijsen vervalt niet in tri omfalisme, hij zegt niet: jongens, geloven is toch onzin? Hij maakt het katholicisme zware verwijten, maar hij doet dat gestileerd. En ik geloof hem op zijn woord waar hij het heeft over zijn hardvochtige, roomse opvoeding die baadde in een “atmosfeer van terreur”. Het moeten nare tijden zijn geweest. Had ik in 1963 zijn leeftijd gehad, dan had ik zijn manifest vast letter voor letter onderschreven. Maar ik was pas twee toen Gijsen zijn rede uitsprak. De schuld, de beklemming, de dwang die hij be schrijft: die heb ik niet meege maakt. Ik groeide op in een gezin waarin niemand mij tot geloof heeft gedwongen. Nee, heus: ik heb nergens last van gehad.’ 2. ‘Behalve katholiek ge lovig ben ik óók cultuurchristen. De kerk heeft met haar pracht en praal zoveel esthetisch genoegen in de wereld gebracht. Wat zouden we in ’s hemelsnaam zijn zonder de muziek van Bach? Hoeveel dichter kun je het goddelijke benaderen?’
‘Nee hoor, de ware heidenen, dat waren de beeldenstormers. Daar mag je overigens ook de ka tholieken toe rekenen. Ben je wel eens in Córdoba geweest? Daar staat een middeleeuwse moskee, van een pracht die je je niet voor kunt stellen. Middenin dat gebouw heeft de roomse kerk, na de christelijke herovering, patsboem een kathedraal opgetrokken, en zo de schoonheid ervan bijna ver nietigd. Als katholiek schaam ik me daarvoor, ik voel me mede schuldig.’
‘Vandaag biedt de kerk me juist tegengewicht voor het materialis me. Wanneer ik na de zondagse kerkgang hier in Amsterdam de Heilige Nicolaasbasiliek buiten stap, dan slaat het gierende con sumentisme me in het gezicht. De toeristen met hun rolkoffertjes, de hasj, de prostitutie, de koopstra ten: ik kan er beroerd van worden. En dan ben ik dankbaar voor dat anderhalve uur in de kerk, waarin me een spiegel wordt voorgehouden. Want ik ben natuurlijk geen haar beter.’
3.
‘Ik snap die gevolgtrekking niet zo goed. Marnix Gijsen leefde natuurlijk in een tijd toen pas duidelijk begon te worden wat er in de oorlog met de joden was gebeurd – schaamte is daarvoor een te klein woord. Terzelfder tijd: God trekt niet aan de touwtjes, wij zijn geen marionetten. Het verhaal van de erfzonde: dat is het verhaal van het kwaad dat in de wereld is, van het menselijke tekort. Auschwitz is daarvan de ultieme uitdrukking. Maar om dat nu aan God te verwijten?’
4.
‘Natuurlijk is het nooit goed om een schaap te zijn. Wél om je eigen individualiteit te relativeren. Ik merk bijvoorbeeld dat ik het prettig vind om te moeten knielen in de kerk: het is een nederig gebaar dat mijn ego kleiner maakt. Maar word ik daardoor een schaap? Welnee.’
5.
‘Lees de schriftuur erop na: van zichzelf is het christendom niet gewelddadig. Ja, in de praktijk gebeurt er weleens wat, dat is Menschliches, Allzumenschliches. Maar kijk dan ook eens naar dat clarissenklooster bij jullie in België, dat bereid was om Michelle Martin op te vangen nadat zij uit de gevangenis was vrijgelaten. Ikzelf zou zoiets niet kunnen opbrengen, ik vind dat van een grootsheid die ik me buiten een religie om niet kan voorstellen.’
‘Vandaag biedt de kerk me juist tegengewicht voor het materialisme’