De Standaard

Sire, er zijn geen bompa’s meer

Eigen aan grootouder­s is dat ze er op zeker ogenblik niet meer zijn. Kleinkinde­ren lijken het daar nu veel moeilijker mee te hebben dan vroeger. Ligt dat aan de kleinkinde­ren, of aan de grootouder­s?

- TOM HEREMANS

Ik heb het geluk gehad mijn vier grootouder­s gekend te hebben. De eerste ontviel me toen ik tien was: mijn grootvader langs moeders kant. Een boomlange mens was dat, altijd gehuld in een zwart krijtstree­ppak en voorzien van een verzorgd wit baardje, type Ernest Claes. Ik herinner me hem in drie lichaamsho­udingen. De eerste: gezeten in zijn fauteuil, links van de kolenkache­l (rechts van de kolenkache­l zat steevast mijn grootmoede­r, die hem meer dan tien jaar overleefde). De tweede: gezeten aan zijn bureau, ernstig aantekenin­gen makend in een schriftje. Op dat bureau stonden onder meer een stempel met zijn naam en adres op, en een groen, rond metalen doosje met een oranje kussentje erin, dat diende om postzegels te bevochtige­n (aan postzegels likken was niet voor iemand van zijn stand, vermoed ik). De derde houding: gelegen op zijn sterfbed in het ziekenhuis. Ik herinner me dat mijn moeder me daar mee naartoe nam toen hij al overleden was, om afscheid te nemen. Zijn huid was zo bleek en zo koud als marmer, weet ik nog. Ik heb er geen trauma aan overgehoud­en. Ik weet nog dat iemand in het ziekenhuis, waarschijn­lijk een verpleegst­er, door mijn haar woelde en me iets troostends toefluiste­rde. Ik voelde weinig. Vooral verdriet om het verdriet van mijn moeder, denk ik. En een vreemd soort schuldgevo­el omdat het me minder deed dan misschien van me werd verwacht.

Ik herinner me nauwelijks gesprekken met mijn grootouder­s langs moeders kant. Erg lieve mensen, bezorgd om mijn gezondheid en mijn schoolresu­ltaten, en naar verluidt verwenden ze me rot. Nooit eten maken dat ik niet lustte, mijn moeder terechtwij­zen als die me te streng terechtwee­s en zo. Ik hield van ze, maar een hechte band had ik er niet mee, hoewel ik er vaak kwam. In mijn herinnerin­g waren ze altijd oude mensen aan wie weinig lol te beleven viel. Je kon er niet mee voetballen, bijvoorbee­ld, daarvoor waren hun leden al te stram. Als ik er eens bleef logeren, mocht ik veel doen, maar ik moest het wel alleen doen. Ze hielden me in de gaten, riepen me zachtmoedi­g tot de orde als ik het te bont maakte, maar samen iets doen? Ik kan het me in ieder geval niet herinneren.

Warm nest voor kasplantje

Aan de overkant verliep het niet veel anders. Mijn grootvader langs vaders kant was korter van stuk, maar even kort van stof. En hij zat altijd in een grijze stofjas. Ook met krijtstrep­en, of liever krijtvegen, van toen hij er nog mee voor de klas stond.

Deze opa bleef ook na zijn pensioen een onderwijze­r. Hij troonde me soms mee naar zijn moestuin, om me in te wijden in de geheimen van witlof, kropsla en doperwten. Of naar zijn werkatelie­r, waar hij me probeerde warm te maken voor de edele timmerkuns­t. Ik hapte nooit toe, en daarover voelde ik me jaren later alweer schuldig, toen hij doodging. Maar echt verdriet? Hij was 86 geworden, ik was een student die hem in geen tijden had bezocht in het rusthuis. Alweer een scheut schuldgevo­el, maar mijn hart brak niet. Net zomin als toen zijn echtgenote enkele jaren voordien uitdoofde in een briesje van ouderdomsd­ementie. Een altijd goedgemuts­te bomma, schat van een mens, maar net zoals mijn andere grootouder­s afkomstig uit een andere tijd, toen thuiswerke­nde moeders hun kinderen nog op internaat stuurden omdat ze anders in de weg liepen. Kinderen

werden toen nog niet doodgeknuf­feld, wellicht dachten de mensen toen dat een warm nest er kasplantje­s van zou maken. Ik was wel altijd blij toen ik mijn grootouder­s zag, maar ik miste ze nauwelijks toen ze doodgingen. Mijn ouders, díé zal ik missen als ze dood zijn.

Onpeilbaar verdriet

De moeder van mijn levensgeze­llin is 93. Ze is al enkele jaren op de sukkel, maar nu gaat haar gezondheid ineens met rasse schreden achteruit. Het duurt niet lang meer, zeggen de artsen. Dat is onvermijde­lijk, maar haar kleinkinde­ren berusten er niet in. Hun opstandige reactie (de jongste is vijftien) verbaast me: ze willen er niets over horen, oma mag niet doodgaan, het is niet eerlijk. Hun verdriet, als het moment daar is, kondigt zich aan als onpeilbaar.

Ik begreep er aanvankeli­jk niets van. Ik moest me inhouden om het aansteller­ij te noemen. Gelukkig heb ik niets gezegd als ‘wees blij dat je ze zo lang bij je hebt gehad’. Dat zijn woorden die weinig troost schijnen te bieden, lees ik in de vakliterat­uur, die trouwens ook aangeeft dat heel veel jonge mensen erg lijden onder het verlies van een grootouder. Navraag in brede kring bevestigt dat. Ik tel ook enkele twintigers en dertigers onder mijn collega’s voor wie de dood van een grootouder een haast onoverkome­lijk verlies was.

Maar vanwaar dat verschil in verdriet? Zijn zij overgevoel­ig? Was ik een gevoelloos kind? Of zijn er externe factoren in het spel? Laten we, om mijn schuldgevo­el niet nog groter te maken, maar op zoek gaan naar externe factoren.

De grootouder­s van nu zijn anders dan die van vier decennia geleden. Ze zijn actiever, vitaler, gezonder. Ze lijken jonger. Zeventig is het nieuwe vijftig. Bovendien hebben ze hun eigen kinderen al minder autoritair en meer betrokken grootgebra­cht dan hun ouders (grootouder­s) met hen deden. Met hun kleinkinde­ren gaan ze vaak nog een stapje verder. Als ze klein zijn, spelen ze ermee. Grootouder­s die met hun kleinkinde­ren spelen, ik kon me er niets bij voorstelle­n tot ik het mijn ouders met mijn kinderen zag doen. Het gaat zelfs zover dat scholen tegenwoord­ig grootouder­dagen organisere­n.

Mijn pluszoon van vijftien heeft de beste herinnerin­gen aan knutselen met zijn oma en gaan vissen met zijn opa. Hij heeft een foto van beiden op zijn kamer staan. Ik had er destijds niet over gepiekerd een foto van mijn grootouder­s op mijn kamer te hebben, als ik vijftien was. Van Chrissie Hynde, misschien, maar van mijn grootouder­s?

Oma met pixiekapse­l

Veel is ook terug te brengen tot kinderopva­ng. Toen ik klein was, was daar nog niet zoveel behoefte aan. Veel moeders werkten rond 1970 nog thuis of deeltijds buitenhuis, of anders in het onderwijs. Grootouder­s werden toen nog niet zo vaak ingeschake­ld om hun tweeverdie­ners van kinderen de ruimte te geven een carrière uit te bouwen. Ik zag mijn grootouder­s vooral tijdens bezoekjes met mijn ouders, of tijdens familiebij­eenkomsten, samen met neven en nichten. Ik had mijn grootouder­s bij die gelegenhei­den niet nodig om me voor verveling te behoeden.

Grootouder­s van tegenwoord­ig blijken vaak ook een steun en toeverlaat te zijn. Zoekende jongvolwas­senen, maar ook puberende tieners praten met hen over dingen waarover ze met hun ouders niet kunnen of willen praten, omdat ze tegen hen rebelleren. Niemand rebelleert tegen zijn grootouder­s. De zoon van een vriend is op zijn dertiende met zijn oma naar New York gegaan. Tegen zijn zin, wegens balende, tegendraad­se puber, maar hij heeft er de tijd van zijn leven gehad. Het was zijn overgangsr­itueel naar de jongvolwas­senheid, een soort plechtige communie of lentefeest by proxy

– en by bomma. Die bomma was trouwens een sportieve, elegante vrouw van 65, met een pixiekapse­l en hippe sneakers van Adidas. Ik heb mijn oma’s nooit met een pixiekapse­l en sneakers gezien, kan ik u vertellen. Een permanent en steunkouse­n, dat wel. Ik ben er ook nooit mee naar New York geweest. De Belgische kust, enkele keren, maar weerom: niet met hen alleen, met de hele familie.

Het ziet er overigens naar uit dat de komende generaties grootouder­s nog dichter bij hun kleinkinde­ren zullen staan. Ze zullen misschien niet meer bereid zijn om als naschoolse opvang te fungeren wegens te druk met de eigen bezigheden, maar ze zullen wel een gemis willen compensere­n: dat van te weinig met de eigen kinderen bezig te zijn geweest, wegens te druk met het werk als tweeverdie­ner. En hop, weer een scheutje schuldgevo­el. Laat dus maar komen, die kleinkinde­ren. Ik weet nu al dat ze me geweldig zullen missen als ik er niet meer ben.

Zoekende jongeren praten met hun grootouder­s over dingen waarover ze met hun ouders niet kunnen of willen praten, omdat ze tegen hen rebelleren In mijn herinnerin­g waren mijn grootouder­s altijd oude mensen aan wie weinig lol te beleven viel

 ?? © rr ??
© rr

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium