Sire, er zijn geen bompa’s meer
Eigen aan grootouders is dat ze er op zeker ogenblik niet meer zijn. Kleinkinderen lijken het daar nu veel moeilijker mee te hebben dan vroeger. Ligt dat aan de kleinkinderen, of aan de grootouders?
Ik heb het geluk gehad mijn vier grootouders gekend te hebben. De eerste ontviel me toen ik tien was: mijn grootvader langs moeders kant. Een boomlange mens was dat, altijd gehuld in een zwart krijtstreeppak en voorzien van een verzorgd wit baardje, type Ernest Claes. Ik herinner me hem in drie lichaamshoudingen. De eerste: gezeten in zijn fauteuil, links van de kolenkachel (rechts van de kolenkachel zat steevast mijn grootmoeder, die hem meer dan tien jaar overleefde). De tweede: gezeten aan zijn bureau, ernstig aantekeningen makend in een schriftje. Op dat bureau stonden onder meer een stempel met zijn naam en adres op, en een groen, rond metalen doosje met een oranje kussentje erin, dat diende om postzegels te bevochtigen (aan postzegels likken was niet voor iemand van zijn stand, vermoed ik). De derde houding: gelegen op zijn sterfbed in het ziekenhuis. Ik herinner me dat mijn moeder me daar mee naartoe nam toen hij al overleden was, om afscheid te nemen. Zijn huid was zo bleek en zo koud als marmer, weet ik nog. Ik heb er geen trauma aan overgehouden. Ik weet nog dat iemand in het ziekenhuis, waarschijnlijk een verpleegster, door mijn haar woelde en me iets troostends toefluisterde. Ik voelde weinig. Vooral verdriet om het verdriet van mijn moeder, denk ik. En een vreemd soort schuldgevoel omdat het me minder deed dan misschien van me werd verwacht.
Ik herinner me nauwelijks gesprekken met mijn grootouders langs moeders kant. Erg lieve mensen, bezorgd om mijn gezondheid en mijn schoolresultaten, en naar verluidt verwenden ze me rot. Nooit eten maken dat ik niet lustte, mijn moeder terechtwijzen als die me te streng terechtwees en zo. Ik hield van ze, maar een hechte band had ik er niet mee, hoewel ik er vaak kwam. In mijn herinnering waren ze altijd oude mensen aan wie weinig lol te beleven viel. Je kon er niet mee voetballen, bijvoorbeeld, daarvoor waren hun leden al te stram. Als ik er eens bleef logeren, mocht ik veel doen, maar ik moest het wel alleen doen. Ze hielden me in de gaten, riepen me zachtmoedig tot de orde als ik het te bont maakte, maar samen iets doen? Ik kan het me in ieder geval niet herinneren.
Warm nest voor kasplantje
Aan de overkant verliep het niet veel anders. Mijn grootvader langs vaders kant was korter van stuk, maar even kort van stof. En hij zat altijd in een grijze stofjas. Ook met krijtstrepen, of liever krijtvegen, van toen hij er nog mee voor de klas stond.
Deze opa bleef ook na zijn pensioen een onderwijzer. Hij troonde me soms mee naar zijn moestuin, om me in te wijden in de geheimen van witlof, kropsla en doperwten. Of naar zijn werkatelier, waar hij me probeerde warm te maken voor de edele timmerkunst. Ik hapte nooit toe, en daarover voelde ik me jaren later alweer schuldig, toen hij doodging. Maar echt verdriet? Hij was 86 geworden, ik was een student die hem in geen tijden had bezocht in het rusthuis. Alweer een scheut schuldgevoel, maar mijn hart brak niet. Net zomin als toen zijn echtgenote enkele jaren voordien uitdoofde in een briesje van ouderdomsdementie. Een altijd goedgemutste bomma, schat van een mens, maar net zoals mijn andere grootouders afkomstig uit een andere tijd, toen thuiswerkende moeders hun kinderen nog op internaat stuurden omdat ze anders in de weg liepen. Kinderen
werden toen nog niet doodgeknuffeld, wellicht dachten de mensen toen dat een warm nest er kasplantjes van zou maken. Ik was wel altijd blij toen ik mijn grootouders zag, maar ik miste ze nauwelijks toen ze doodgingen. Mijn ouders, díé zal ik missen als ze dood zijn.
Onpeilbaar verdriet
De moeder van mijn levensgezellin is 93. Ze is al enkele jaren op de sukkel, maar nu gaat haar gezondheid ineens met rasse schreden achteruit. Het duurt niet lang meer, zeggen de artsen. Dat is onvermijdelijk, maar haar kleinkinderen berusten er niet in. Hun opstandige reactie (de jongste is vijftien) verbaast me: ze willen er niets over horen, oma mag niet doodgaan, het is niet eerlijk. Hun verdriet, als het moment daar is, kondigt zich aan als onpeilbaar.
Ik begreep er aanvankelijk niets van. Ik moest me inhouden om het aanstellerij te noemen. Gelukkig heb ik niets gezegd als ‘wees blij dat je ze zo lang bij je hebt gehad’. Dat zijn woorden die weinig troost schijnen te bieden, lees ik in de vakliteratuur, die trouwens ook aangeeft dat heel veel jonge mensen erg lijden onder het verlies van een grootouder. Navraag in brede kring bevestigt dat. Ik tel ook enkele twintigers en dertigers onder mijn collega’s voor wie de dood van een grootouder een haast onoverkomelijk verlies was.
Maar vanwaar dat verschil in verdriet? Zijn zij overgevoelig? Was ik een gevoelloos kind? Of zijn er externe factoren in het spel? Laten we, om mijn schuldgevoel niet nog groter te maken, maar op zoek gaan naar externe factoren.
De grootouders van nu zijn anders dan die van vier decennia geleden. Ze zijn actiever, vitaler, gezonder. Ze lijken jonger. Zeventig is het nieuwe vijftig. Bovendien hebben ze hun eigen kinderen al minder autoritair en meer betrokken grootgebracht dan hun ouders (grootouders) met hen deden. Met hun kleinkinderen gaan ze vaak nog een stapje verder. Als ze klein zijn, spelen ze ermee. Grootouders die met hun kleinkinderen spelen, ik kon me er niets bij voorstellen tot ik het mijn ouders met mijn kinderen zag doen. Het gaat zelfs zover dat scholen tegenwoordig grootouderdagen organiseren.
Mijn pluszoon van vijftien heeft de beste herinneringen aan knutselen met zijn oma en gaan vissen met zijn opa. Hij heeft een foto van beiden op zijn kamer staan. Ik had er destijds niet over gepiekerd een foto van mijn grootouders op mijn kamer te hebben, als ik vijftien was. Van Chrissie Hynde, misschien, maar van mijn grootouders?
Oma met pixiekapsel
Veel is ook terug te brengen tot kinderopvang. Toen ik klein was, was daar nog niet zoveel behoefte aan. Veel moeders werkten rond 1970 nog thuis of deeltijds buitenhuis, of anders in het onderwijs. Grootouders werden toen nog niet zo vaak ingeschakeld om hun tweeverdieners van kinderen de ruimte te geven een carrière uit te bouwen. Ik zag mijn grootouders vooral tijdens bezoekjes met mijn ouders, of tijdens familiebijeenkomsten, samen met neven en nichten. Ik had mijn grootouders bij die gelegenheiden niet nodig om me voor verveling te behoeden.
Grootouders van tegenwoordig blijken vaak ook een steun en toeverlaat te zijn. Zoekende jongvolwassenen, maar ook puberende tieners praten met hen over dingen waarover ze met hun ouders niet kunnen of willen praten, omdat ze tegen hen rebelleren. Niemand rebelleert tegen zijn grootouders. De zoon van een vriend is op zijn dertiende met zijn oma naar New York gegaan. Tegen zijn zin, wegens balende, tegendraadse puber, maar hij heeft er de tijd van zijn leven gehad. Het was zijn overgangsritueel naar de jongvolwassenheid, een soort plechtige communie of lentefeest by proxy
– en by bomma. Die bomma was trouwens een sportieve, elegante vrouw van 65, met een pixiekapsel en hippe sneakers van Adidas. Ik heb mijn oma’s nooit met een pixiekapsel en sneakers gezien, kan ik u vertellen. Een permanent en steunkousen, dat wel. Ik ben er ook nooit mee naar New York geweest. De Belgische kust, enkele keren, maar weerom: niet met hen alleen, met de hele familie.
Het ziet er overigens naar uit dat de komende generaties grootouders nog dichter bij hun kleinkinderen zullen staan. Ze zullen misschien niet meer bereid zijn om als naschoolse opvang te fungeren wegens te druk met de eigen bezigheden, maar ze zullen wel een gemis willen compenseren: dat van te weinig met de eigen kinderen bezig te zijn geweest, wegens te druk met het werk als tweeverdiener. En hop, weer een scheutje schuldgevoel. Laat dus maar komen, die kleinkinderen. Ik weet nu al dat ze me geweldig zullen missen als ik er niet meer ben.
Zoekende jongeren praten met hun grootouders over dingen waarover ze met hun ouders niet kunnen of willen praten, omdat ze tegen hen rebelleren In mijn herinnering waren mijn grootouders altijd oude mensen aan wie weinig lol te beleven viel