F-16’s zijn niet klaar voor de schroothoop
Spreekt tegen dat experts de verlenging van de F16’s hebben begraven. Voor hem is het duidelijk dat de vliegtuigen langer in de lucht kunnen blijven.
KRIS HENDRIX
Wie? Militair onderzoeker aan het Royal Air Force Museum in Londen.
Wat? We hebben nood aan een onafhankelijk, technisch en multidisciplinair onderzoek dat kan vertellen hoelang we de F16’s nog kunnen gebruiken.
Vanuit Londen volg ik al geruime tijd het debat rond de F16. Ik pleitte al in 2016 voor een verlenging van de gevechtsvliegtuigen en was enigszins verrast door de commotie die de Slepdocumenten (Service life extension program) hebben veroorzaakt. Desondanks is het een zegen voor de democratie dat de discussie over de vervanging van de F16 (eindelijk) is losgebarsten. Wel verbaasde het me dat de media, na het debat in de commissie, oordeelden dat de ‘experts de levensduurverlenging van de F16 hebben begraven’. Dat is geenszins hoe ik het debat ervaren heb.
Een groot deel van de verwarring is te wijten aan de onduidelijkheid rond de soft en de hard Slep. De soft Slep is gebaseerd op de waarneming dat we de F16’s minder hard hebben gebruikt dan oorspronkelijk werd voorspeld. Daarom zouden de F16’s langer in de lucht kunnen blijven. De hard Slep is een ombouw van het vliegtuig, waarbij versleten onderdelen worden vervangen. Dit zou veel geld kosten.
De Amerikaanse experts waren heel duidelijk. Een soft Slep is perfect mogelijk als we flight recorders installeren en onze F16’s voortdurend controleren en onderhouden. Dat we dan ook de radar en luchtvaartelektronica moeten opwaarderen, is technisch onjuist. Die upgrades staan los van beide Sleps. Alleen als we beslissen de F16 veel langer te gebruiken, bijvoorbeeld tot 2037, is een elektronische upgrade aangewezen. Maar dat geldt voor alle gevechtsvliegtuigen: om de tien à twintig jaar moet je een grote upgrade doorvoeren.
Geen oldtimers
Door allerlei recente installaties zijn onze F16’s nu de evenknie van de Amerikaanse toestellen. De Amerikanen zullen hun F16’s opwaarderen met de modernste elektronica en zullen ze nog dertig jaar gebruiken. Ongeacht hun lichtere structuur zijn ook onze F16’s perfect geschikt om dezelfde wapensystemen te dragen. Daarvoor moeten we ze upgraden tot de versie F16V. Die upgrade is erg populair. Navolanden zoals Griekenland voeren hem uit, maar ook Taiwan bouwt zijn F16A’s om. België heeft een voordeel, aangezien het zo’n upgrade in eigen land kan uitvoeren door bedrijven zoals Sabca en Sonaca, die decennialange ervaring hebben opgebouwd inzake de F16. Dat kan tellen wanneer het gaat over economische return.
Zijn onze F16’s dan niet te oud? Het zijn toch ‘oldtimers met een versleten carrosserie’? Die populistische uitlatingen stroken niet met de realiteit. De slagkracht van moderne straaljagers ligt in hun wapensysteem en elektronica. De kritiek dat onze F16’s veel ouder zijn dan de Amerikaanse, is overdreven. Een deel van de Amerikaanse F16’s behoren tot Block 40, die geleverd zijn tussen 1989 en 1995. De meeste van onze F16’s dateren van 1988 tot 1991.
Wat we nu nodig hebben, is een onafhankelijk, technisch en multidisciplinair onderzoek dat ons kan vertellen hoelang ‘De politiek heeft zich laten ringeloren door defensie.’ we de F16’s nog kunnen gebruiken. Als dat vijf jaar is, moeten we ze vervangen. Als het langer is, mogelijk tot 2037, dan is er geen reden om ze niet te gebruiken tot dan. Het blijven performante straaljagers waarmee we onze verplichtingen aan de Navo meer dan nakomen.
Gebroken beloften
De mogelijkheden van een verlenging, zowel wat vlieguren als wat slagkracht betreft, zijn duidelijk voor militaire experts, zelfs voor Lockheed Martin. Desondanks weigert defensie het roer om te gooien. Dat mag niet verbazen. Het leger heeft alle reden om de politiek te wantrouwen na jaren van gebroken beloften en besparingen zonder langetermijnvisie.
Wel verrassend is dat de politiek zich heeft laten ringeloren door defensie. Dezelfde officieren die het ene moment beschuldigd werden van een doofpotoperatie, werden de volgende week uitgenodigd als de ‘experts ter zake’. Die commandanten weten dat zij over een monopolie beschikken op het vlak van informatieverstrekking. Door informatie op een bepaalde manier voor te stellen, zoals in een lijst van vereisten voor de opvolger van de F16 of de BHunter drone, kunnen ze hun voorkeur opdringen aan de regering. Het ministerie van Defensie wordt gedomineerd door de militairen, en dat is een structureel probleem.
Als ik de Belgische situatie vergelijk met de Angelsaksische, zie ik dat defensie daar eerder een symbiose is van militaire en civiele participatie in een gemeenschappelijk project. ‘Whitehall’ in Londen is meer verweven met civiele agentschappen, denktanks en de technologische industrie. Dat ontbreekt in België. Ik heb bewondering voor de politici in de commissie Landsverdediging, die hun uiterste best doen om door technisch complexe dossiers te wroeten zonder een betrouwbare onafhankelijke informatiebron. Wat België nodig heeft, is een neutrale transparante civielmilitaire organisatie die advies kan geven aan de politici én aan defensie. Door defensie in dit proces te betrekken als een evenwaardige partij, zal ook zij er wel bij varen.
Dezelfde officieren die het ene moment beschuldigd werden van een doofpotoperatie, werden de volgende week uitgenodigd als de ‘experts ter zake’