De ‘ik’ van Zadie Smith
In een nieuwe essaybundel buigt Zadie Smith zich over een hele waaier aan thema’s, van de Brexit tot Justin Bieber. Maar de jaren doen haar blik verschuiven. Smith stelt – vooral zichzelf – in vraag. Het maakt haar alleen maar interessanter.
Het is alweer bijna tien jaar geleden dat Zadie Smiths eerste essaybundel verscheen onder de titel Ik heb me be
dacht. Die titel was meer dan goed gevonden, het was een statement en poëtica in één. Geen gepontificeer of gepunte opinies, wel een denkproces blootgelegd in taal, helderheid en precisie voorop. In die essays (die eerder verschenen in The New York Review of Books,
Harper Magazine en The London Review of Books) deelde ze haar enthousiasme over boeken, films, muziek en gebeurtenissen die haar inspireerden of intrigeerden: van Katherine Hepburn tot hiphop en E.M. Forster. Ze benaderde haar onderwerpen met de gretigheid van een amateur en een indrukwekkende grondigheid, gedreven door onzekerheid vanwege die eeuwige achterstand door haar lage sociale afkomst en gemengde achtergrond, een terugkerend thema, ook in haar romans.
Nu is er een nieuwe verzameling, getiteld Voel je vrij. Zadie Smith omschrijft zichzelf intussen als ‘van middelbare leeftijd’, een term die je niet meteen associeert met haar nog altijd jeugdige voorkomen, maar de voortschrijdende tijd heeft wel degelijk een kanteling in haar blik teweeggebracht. Zoals de elementen in een caleidoscoop na een kwartslag anders komen te liggen en zich in een nieuwe samenhang tonen, zo is Smith zichzelf en de wereld waarin ze beweegt in een nieuw perspectief gaan zien.
De essays zijn net zoals de vorige keer gegroepeerd onder tussen titels als ‘In de wereld’, ‘In het publiek’, ‘In de boekenkast’ … Ook nu weer bieden films (onder andere
Anomalisa en Get out), schrijvers (Hanif Kureishi, Philip Roth … ) maar ook popfenomeen Justin Bieber inspiratie, net zoals haar familie en politieke ontwikkelingen als de Brexit. Zadie Smith is allesbehalve een wereldvreemde schrijfster, ze benadert de buitenwereld en verhalen van anderen altijd vanuit haar ‘ik’. Dat is kenmerkend voor het essay uiteraard, maar het valt op hoe vaak Smith die ‘ik’ zelf thematiseert in deze bundel.
Philip Roth
In een essay over Philip Roth, ‘De ik die ik niet ben’, legt ze uit hoe ze over haar als afkeer vermomde schroom voor het gebruik van de ikvorm raakte (‘een soort zwakte, het resultaat van een gebrekkige fantasie, tamelijk gênant’). Pas in haar meest recente roman, Swing Time, heeft ze voor het eerst een ikverteller opgevoerd. ‘Dat is voor mij de belangrijkste drijfveer van een roman: die sprong in een mogelijk ander leven. En daaruit volgt de mogelijkheid om de ik die je toevallig bent te zien vanuit een bepaalde, vaak ironische afstand, de kloof bijvoorbeeld die Philip Roth creëerde tussen hemzelf en zijn Portnoy.’ De reflectie over het ikstandpunt (niet alleen in dit essay) is meer dan een vormelijk onderzoek door een schrijfster: turning (what I feel) into a pretty pattern, ‘er een mooi verhaaltje van maken’. Identiteit (en dus ‘ik’) is een beweeglijk concept bij Smith. In tijden gedomi neerd door identiteitspolitiek biedt die literaire ‘ik’ volgens Smith de sleutel tot de ander en laat die net toe uit opgelegde of beperkende rollen te breken.
Die blik, het kijken naar een ander, een kunstwerk of zichzelf is essentieel, maar allesbehalve vanzelfsprekend bij Smith. In het stuk ‘Alte Frau by Balthasar Denner’ haalt ze herinneringen op aan de keer dat ze met haar autodidactische vader voor de Venus van Urbino stond. Terwijl Zadie Smith in de gids nagaat wat ze moet weten over het schilderij voor ze het durft te bekijken, verzucht haar vader hoe mooi ze is. Niet het schilderij, maar de geschilderde Venus. ‘Wat een blauwkous was ik’, schrijft Smith. ‘Uiteraard, er kunnen een heleboel geleerde dingen over de Venus van Urbino worden gezegd, maar wie niet durft te erkennen dat ze in de eerste plaats vooral een erotisch object is, mag eigenlijk niet zeggen dat hij haar werkelijk heeft gezien.’
Smith heeft haar eigen smaak en oordeel moeten veroveren op de canon, op de vanzelfsprekendheid waarmee haar medestudenten indertijd kunst ‘lazen’. Sinds het succes van haar debuutroman Witte Tanden twintig jaar geleden is ze uitentreuren opgevoerd als de exponent van het multiculturele en sociaalmobiele Cool Britannia uit de tijd van Tony Blair. Twintig jaar later kijkt ze daar met kritische blik op terug. ‘Natuurlijk besefte ik als kind niet dat anderen het leven dat ik leidde op de een of andere manier als iets tijdelijks of experimenteels beschouwden: voor mij was het gewoon het leven.’
Smith wil zelf bepalen wat ze denkt. Ze is niemands poster girl en ze wil zich niet in schema’s laten dwingen. Als dochter van een Jamaicaanse moeder en een Britse vader is ze niet binair: ‘Het echte leven is rommeliger.’
Gelyncht
In ‘Getting in and out’ schrijft ze over de slimme horrorfilm Get out van Jordan Peele (een zwarte jongeman brengt een weekend door met de familie van zijn blanke vriendin). Ze verbindt wat Peele doet met de controverse over het schilderij Open Casket (het opgebaarde lichaam van Emmett Till, een zwarte jongen die gelyncht werd in 1955). Activisten vinden dat het schilderij niet thuishoort een museum, omdat de schilderes blank was. Met andere woorden, bedenkt Zadie Smith, hoe zwart moet je zijn om het leed van zwarten te mogen verbeelden? Ze benadrukt: ‘Elk afzonderlijk voorbeeld moet goed doordacht worden (…)’, maar als ze naar haar kwartzwarte kinderen kijkt, moet ze wel concluderen dat een er geen enkelvoudig antwoord mogelijk is.
Zadie Smith is nog altijd een beetje een blauwkous, maar met een lenige geest die zich laat leiden door passie en nieuwsgierigheid en minder door de (culturele) inhaalbeweging die haar aanvankelijk dreef. En Smith is een geweldige observator die, door luikjes te openen naar het familieleven vroeger en nu, de geschiedenis schetst van een lower middle classgezin on the rise. Enige nostalgie is haar
Terwijl Zadie Smith in het museum bij de ‘Venus van Urbino’ nagaat in de gids wat ze moet weten over het schilderij, verzucht haar vader hoe mooi ze is. Niet het schilderij, maar de geschilderde Venus
niet vreemd, maar ‘die retrospectieve draaikolk leidt tot retrospectieve helderheid’. Zoals wanneer ze met een vriendin een fles witte wijn drinkt, terwijl de kinderen rondhossen in het huis, klagend dat ze honger hebben. ‘O, nu snap ik het! Mama en “tante” Ruth deden altijd precies zo (…). Het waren echte mensen, en ze hadden naast hun kinderen ook hun eigen interesses. En ze waren een beetje aangeschoten van de goedkope witte wijn. Aha!’
Weg schroom
Zadie Smith laat haar stem duidelijk klinken. Te midden van lawaaierige opinieparades links en rechts eist ze ruimte op voor haar onderzoekende stijl – weg schroom. Ze heeft zich ontworsteld aan verwachtingen, van buitenaf en van zichzelf. Ze heeft een mening en onderbouwt die grondig. Ze stelt in vraag, meest van al zichzelf, beducht voor haar eigen blinde vlekken. Het maakt haar alleen maar interessanter. In deze bundel deelt een persoonlijkheid haar kijk en lezing en (tot op zekere hoogte) leven met de lezer. Maar we zijn gewaarschuwd: tussen de ‘ik’ en Zadie Smith bevindt zich een ruimte waar ‘dingen tegelijk waar en niet waar’ zijn, en daar is plek voor de lezer. Feel free is terecht vertaald als Voel je vrij, maar eerder dan een opdracht is het een verwelkoming aan de lezer en een uitnodiging om deel te nemen aan de gedachtewisseling.