De Standaard

HET EINDE

DEZE WEEK: BIBI DUMON TAK is 53. Ze is bekend voor haar originele nonfictie voor kinderen. Haar werk, dat vaak over dieren gaat, is meermaals bekroond, zopas nog met de driejaarli­jkse Theo Thijssenpr­ijs.

- Opgetekend door Katrien Steyaert

In deze reeks blikken schrijvers vooruit op het grootste aller mysteries: de dood. Zien ze hun eigen sterfscène al voor zich? Vertrekken ze met de pen in de vuis t?

‘Bij de Amsterdams­e dierenambu­lance, waar ik vrijwillig­er ben, mogen we he t woord “dood” niet gebruiken. Het zou te confronter­end zi jn en daarom moeten we “overleden” zeggen als bi jvoorbeeld iemands kat overreden is. Ik hou me aan die regels, maar in he t leven buiten de ambulance zeg ik wel vaak “dood ”. Misschien komt het doordat ik als kinderboek­enschrijve­r de dingen bij naam wil noemen. “Dood” geeft toch per fect het onherroepe­lijke en geslotene van he t sterven weer?’

‘“Kanker” is nog zo ’n woord dat lang nie t mocht worden uitgesprok­en. Het is natuurlijk lelijk, met die twee harde k’s. In Nederland zei iedereen daarom jarenlang “K”. Mijn zusje was 40 toen ze een ongeneesli­jke vorm van galwegkank­er kreeg. Toen de dokter zei dat ze nie t meer te redden was, begonnen haar voeten van de schok op en neer te stuiteren. M aar ze bleef zo scherp dat ze bi j de arts toch nog een behandelin­g afdwong. Ongeloofli­jk.’

‘Voor mijn zusje was alles maakbaar. Ze was zwaar slechthore­nd, maar geloofde als kind al dat ze ge woon naar de universite­it kon en een baan zou vinden. Ze werd inderdaad psycholoog en dus dacht ze dat ze ook haar ziekte zou over winnen. Ze bande de woorden “dood” en “ster ven”, zelfs in haar laatste wek en. Mocht ik de patiënt zi jn, ik zou er wel openli jk over praten omdat het dan voor je dierbaren zachter en toegank elijker wordt. Mijn zus had kinderen van acht en t waalf en heef t er pas helemaal op he t laatst me t hen over gepraat. Ook tegen mi j loste ze bijna niets, terwijl ik toch minstens wilde te we ten komen of ze begra ven of gecremeerd wilde worden. G elukkig was er dat ene moment waarop ik vroeg: “Wil je koffie of thee?”. Ze zei: “Euh, doe maar cremeren. ”’

‘Ze is uitgestroo­id op de plek waar ze he t gelukkigst is geweest: een mooi stukje landschap in F rankrijk waar paarden grazen – mi jn zus was een echte paarden vrouw. Ik voel dat ik deze zomer absoluut terug moe t naar die plek. Daarnaast heb ik alleen wat foto’s en kleren van Saar . Ik beschouw ze als een natuurli jke erfenis die zal slijten, samen me t de rauwe kanten van he t verdriet.’

‘Het is gek, maar voor mezelf hoef ik geen plek, zelfs geen graf . Tijdens het leven nemen mensen al genoeg ruimte in, vind ik. Als ik weg ben, ben ik echt weg. Ik zou he t zelfs nie t erg vinden mochten mi jn boeken dan ook verdwijnen. Ik schri jf niet voor de eeuwigheid. M ijn boeken moeten nú ie ts doen. Ze zijn trouwens, samen me t het feit dat ik geen kinderen heb, de reden dat ik rustig zal ster ven. Ik heb bereikt wat ik wilde bereik en. Voor mijn zusje was he t zo anders. Z e was ne t gescheiden, stond aan een nieuwe star t en moest nog zo veel doen. ’

‘Het geeft me een schuldgevo­el waar ik waarschijn­lijk nooit nog overheen kom. Doordat ze ze ven jaar jonger was en die handicap had, heb ik alti jd een erg beschermen­de rol gespeeld. Toch kon ik nie t verhindere­n dat ze vóór mi j doodging. De enige gedachte die me troost, is dat ik haar uiteindeli­jk achterna ga. Ik blijf misschien een stukje langer op aarde, maar dat zal voor haar , in haar eeuwige slaap, maar een ademteug lijken. Ik geloof niet dat ik haar echt terugzie, hoor. Maar ik hoop er wel op. Dat werkt geruststel­lend.’

‘Wat ik na Saars dood nog dacht, was: “N u ben je wijzer dan ik. J e bent alti jd mijn kleine zusje ge weest, maar nu heb je de hele c yclus vóór mij afgelegd.” Hetzelfde idee had ik toen mijn hond Sien ging. Z e is doodgegaan bij ons, zonder een spuit van de dierenar ts. We wisten zeker dat ze geen pijn had en wilden de natuur haar gang laten gaan. Het was zo intiem. We bleven Sien de hele ti jd aaien en groe ven dan zelf een graf onder een mooie boom.’

‘Ook toen mijn zusje stierf, hebben mijn moeder, mijn man Jan Paul en ik haar begeleid. We bleven haar aanraken, aanmoedige­n zelfs. Toen lieten we haar los en ble ven we stil. Daarna wacht ten we met de begrafenis­ondernemer bellen omdat we die stilte nog wilden laten duren. T oen de man er uiteindeli jk was en voorstelde om haar lippen onzichtbaa­r dicht te naaien, zodat haar mond nie t openviel, hebben we dat ge weigerd. De volgende dag zagen we hoe haar gezicht ’ s nachts helemaal ontspannen was geraakt. Z e had zelfs een glimlach. Het was prachtig .’

‘Sinds haar dood stop ik voor he t eerst in mi jn leven aan elk rood licht als ik door Amsterdam fie ts – één dochter verliezen is verschrikk elijk genoeg voor mi jn oude ouders – maar ik denk nie t anders over doodgaan. Zware verliezen veranderen volgens mi j je karakter nie t. Je hoort mensen weleens zeg gen: “Nu kijk ik anders tegen de dingen aan, ik ben toch meer op mi jn hoede”, maar dan denk ik dat ze dat al die ti jd sluimerend al waren. H et komt er ge woon uit omdat de dood alles op scherp stelt.’

‘Ik heb nog alti jd het rotsvaste ver trouwen in he t leven dat mijn zus ook had. Sommigen noemen he t naïviteit, maar dat is oké. N aïviteit zorgt ervoor dat je je elk e dag weer probeer t open te stellen. Als je dat nie t hebt, als je denkt alles al te we ten, dan ben je er volgens mi j aan toe om te ster ven. Dat heb ik totaal nie t. Ik ben nog veel te hard aan he t leven.’

‘Tijdens het leven nemen mensen al genoeg ruimte in, vind ik. Als ik weg ben, ben ik echt weg’

 ?? © JeRoen Murré ??
© JeRoen Murré

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium