Belgisch middenveld te afhankelijk van subsidies
Belgische middenveldorganisaties behoren nog steeds tot de meest gesubsidieerde van Europa. Dat maakt hen ook politiek stuurbaar.
De ngo’s, vakbonden, ouderen en vrouwenorganisaties, sportbonden of andere middenveldorganisaties gaan door een financieel dal en vrezen voor een financiële strop door het terugschroeven van de subsidies, bleek uit recent onderzoek (DS 5 juli).
Maar dat heeft vaak meer met hun afhankelijkheid van die sub sidies te maken dan met het daadwerkelijk dichtdraaien van de geldkraan. Uit een enquête bij 727 middenveldorganisaties door de Universiteit Antwerpen, die verscheen in het Journal of European Public Policy, blijkt dat 64 procent van de Belgische middenveldorganisaties overheidssubsidies krijgt. Gemiddeld genomen zijn die goed voor 37 procent van het totale budget.
‘Belgische organisaties beho Belgische organisaties zoals ngo’s, vakbonden en jeugdbewegingen zijn ren hiermee tot de absolute top in Europa’, zegt onderzoeker Frederik Heylen. Ter vergelijking: in Nederland, dat ook een sterk uitgebouwd middenveld heeft, ontvangen organisaties gemiddeld 19 procent subsidies, de helft minder dus.
Politieke sturing
Veel organisaties krijgen subsidies van zowel de federale als de regionale overheden, waarbij het vooral de verenigingen zijn die zich richten op één gemeenschap, die erg afhankelijk zijn van ondersteuning. En aan die subsidies zijn vaak niet alleen voorwaarden gebonden van goed management, maar ook toekenningsvoorwaarden en evaluatiecriteria die politieke sturing door de subsidiërende overheid mogelijk maken.
‘Het spreekt vanzelf dat als overheden subsidies verstrekken, ze hieraan regels verbinden’, zegt onderzoekster Evelien Willems. Maar in haar zoektocht door 37 subsidiewetten en decreten ontdekte ze ook voorwaarden die rechtstreeks de politieke activiteiten van middenveldorganisaties beïnvloeden.
Federale subsidiecriteria zijn bijvoorbeeld: ‘een regelmatige politieke dialoog voeren’ of ‘samenwerken met zowel Nederlands als Franstalige organisaties’. Voor de organisaties die vooral afhankelijk zijn van Vlaamse of Franstalige subsidies ligt de nadruk in veel decreten dan weer op ‘de relevantie van het eigen taalgebied benadrukken’.
Dat maakt dat federale organisaties wel geneigd zijn om contact te nemen met regionale overheden, maar dit omgekeerd veel minder het geval is. ‘Deelstaten willen organisaties zo veel mogelijk oriënteren naar hun eigen beleidsprioriteiten, weg van het federale niveau’, besluiten de onderzoekers. De subsidiecriteria spelen daarin een middelpuntvliedende rol.
Dat kan tot een conflict leiden als een organisatie afhankelijk is van zowel regionale als federale ondersteuning. Als verenigingen sterk afhankelijk zijn van subsidies door de deelstaten, kan dit tot gevolg hebben dat de federale activiteiten daar nadeel van ondervinden.
‘Het zijn inderdaad organisaties die actief zijn op beleidsthema’s als gender of welzijn, waarvoor meer dan één overheid bevoegd is, die het meest kwetsbaar zijn’, zegt Willems, die twijfels heeft bij de onafhankelijkheid van het middenveld na al die subsidies. ‘Geen enkele overheid betwist de kritische rol van het middenveld’, zegt ze. ‘Het blijft de vraag of de vele regels, procedures en voorwaarden de democratische rol van het middenveld niet onder druk zetten.’
‘Het is de vraag of de vele regels, procedures en voorwaarden de democratische rol van het middenveld niet onder druk zetten’
EVELIEN WILLEMS Universiteit Antwerpen