Een boycot tegen kunst in de klas
De meningen in de pers over het uur Nederlands dat moet plaatsmaken voor het vak ‘Mens en maatschappij’ in het katholiek secundair onderwijs waren de voorbije dagen alomtegenwoordig. Een stoet aan schrijvers, hoogleraren, ‘gewone’ leraren, pedagogen en politici kwam voorbij en trok vrijwel unaniem de kaart van de moedertaal. Vaak in het belang van hen wier moedertaal niet het Nederlands is.
Over het subtiele doorschuiven van een uur Plastische Opvoeding (PO) in de lestabellen van het eerste jaar van het katholiek secundair onderwijs werd in de pers met minder woorden gerept. Geen hoogleraren die wezen op de vormende waarde van de beeldende kunsten, geen pedagogen die het belang van creatief denken in de verf zetten, geen politici die moord en brand schreeuwden voor het verdwijnen van vijftig minuten cultuuronderricht. Zelfs geen vakleerkrachten die duidelijk maakten dat wat overblijft – één lesuur van vijftig minuten voor Plastische Opvoeding – in wezen een inhoudelijke én praktische boycot betekent van kwaliteitsvol beeldonderwijs.
Laat me duidelijk zijn. Als lerarenopleider ben ik blij dat er sinds enige tijd weer meer aandacht is voor (wereld)burgerschapsvorming in het onderwijs. Twitterende, polariserende presidenten en staatssecretarissen verdienen als tegengewicht een breed gevormd publiek dat het liefst met een open, genuanceerde blik naar de wereld kijkt. Of daar per se een nieuw vak voor in het leven moet worden geroepen, is een andere vraag.
Haal de wereld binnen
Sterker nog, in het leerplan Plastische Opvoeding van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen lees ik letterlijk: ‘Ons steeds veranderende maatschappijbeeld heeft nood aan creatieve mensen, die inventief en origineel kunnen zijn en steeds een oplossing vinden voor nieuwe problemen. PO ontwikkelt bij jongeren een manier van denken die aan de basis ligt van de creativiteit. Jonge mensen inleiden in cultuur, raakpunten aanbieden die bijdragen tot de vorming van de universele mens, laten we bij voorkeur gebeuren vanuit het specifieke van de taal zelf.’ Het citaat zou bijna uit een handvest van de Verenigde Naties kunnen komen.
Het punt is dat in het belang van het vak ‘Mens en maatschappij’ opnieuw de kunsten moeten wijken. Of op zijn minst worden doorgeschoven. Net terwijl kunst en samenleving zo nauw met elkaar verbonden zijn. Geen mooiere plek om de wereld in je klas te halen dan tijdens de lessen beeld. Geen interessantere plek om kritisch en creatief te denken over en letterlijk aan de slag te gaan met heden en verleden. Van de oorlogsgruwel in de Guernica van Picasso, over het vluchtelingenthema in de duizenden foto’s van Ai Weiwei tot het kinderrechtenverhaal in de Cosmogolems van Koen Van Mechelen. Nergens liggen Mens en Maatschappij meer en actueler voor het grijpen.
Van de oorlogsgruwel in de ‘Guernica’ tot de vluchtelingenfoto’s van Ai Weiwei, nergens liggen Mens en Maatschappij meer voor het grijpen
Niet marchanderen
De Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum trok de voorbije jaren fel van leer tegen de utilitaire visie op onderwijs. Volgens haar is onderwijs vandaag te sterk gericht op het afleveren van economisch bruikbare leerlingen. In haar boek Niet voor de winst houdt ze een sterk onderbouwd pleidooi om kunst niet als een overbodige luxe te zien, maar als essentieel onderdeel voor de vorming van elk kind tot een mondig en kritisch staatsburger.
Ja, het inrichten van ‘Mens en maatschappij’ in het secundair onderwijs past in zekere zin in die visie. Toch blijft de vraag of we voor de nobele, achterliggende doelstellingen wederom een nieuw vak in het leven moeten roepen. En als we het dan doen, laat de kunsten er alstublieft niet voor wijken. Marchandeer er niet mee. Ze zijn zo rijk, ze zijn zo kwetsbaar, ze zijn zo schoon.