Een oude ladenkast vol prachtige woorden
Priesterdichter Guido Gezelle heeft Lara Taveirne geïnspireerd tot een hedendaagse gothic novel. Wat zoekt zij in het verleden?
Het duurt even voordat doordringt dat Kerkhofblommenstraat speelt rond 1930, de tijd van de beurscrash, maar vanaf regel één is het duidelijk dat hier een schrijfster aan het woord is die het anders doet dan haar generatiegenoten. Geen korte zinnetjes, geen flitsende dialogen, maar trage, gedragen en sensitieve zinnen vol vergeten woorden. Royaal put ze daarvoor uit de literatuur, van Louis Paul Boon tot Herman Teirlinck, en ook, zo meldt de uitgever, uit ‘oude dagboeken’. Van wie die zijn en of Taveirne haar verhaalverloop ook op die dagboeken baseerde, blijft onduidelijk. Het is haar techniek; vier jaar geleden verraste Taveirne met de roman over tienermoeders De kinderen van Calais, waarmee ze de Debuutprijs won, en dat gebaseerd was op een nieuwsbericht over twee veertienjarige meisjes die in Calais van de rotsen sprongen. Liefdesverdriet lijkt haar thema te zijn want ook haar tweede roman, Hotel zonder sterren (2015), gaat over die ene grote allesverterende eerste liefde.
In Kerkhofblommenstraat is de veertienjarige Arabella de opstandige dochter van een bloemenkweker en zijn diepongelukkige vrouw. Het huis, het uitzicht op de kwekerij en de troosteloze relatie tussen Arabella en haar moeder worden sfeervol neergezet. Naast de kwekerij ligt een kerkhof en als kind speelt Arabella tussen de graven. Het grootste is het praalgraf van Guido Gezelle, waar verliefde stelletjes hun namen in de steen krassen. Favoriete spelletje van de meisjes: begrafenisje. Eén kind in het graf, het andere zegenend daarboven.
Toch duurt het meer dan een half boek voordat de dood werkelijk een rol gaat spelen in het verhaal. Tot die tijd is Taveirne bezig met de decorstukken neerzetten: de vrouwen op de kwekerij met hun ‘grote, zachte schoten’ en hun ‘franke tong, hun ongewassen kanen’, de vader die als een landheer zijn horigen begroet en de moeder die vertrekt naar het huis van haar zus zodra Arabella aankondigt dat ze een zomer lang op het veld tussen de arbeidsters wil werken. Pas daarna wil ze terug naar het internaat waar ze schoolgaat.
Bakvissen
De roman speelt zich in deze zes weken af; de context van Arabella’s leven wordt pas aan het einde van de roman iets duidelijker. Taveirne zet helemaal in op sfeer, taal en geheimzinnigheid, als in een hedendaagse maar negentiendeeeuws aandoende gothic novel, hoewel soms ook Jane Austens Pride and prejudice mee zoemt. Want het lijkt de vrouwen maar om één ding te gaan: hoe word je hopeloos verliefd op een jongen, en vooral: hoe zorg je ervoor dat hij voor jou valt? En hoe ga je vervolgens om met het tienermoederschap dat daarvan komt?
In Taveirnes verhaal wordt deze bakvissigheid wreed verstoord en om dat scharnierpunt te kunnen duiden moet ik iets van het verhaal onthullen: Arabella’s vader blijkt vrijelijk te kiezen uit zijn ondergeschikten, met alle gevolgen van dien. Soms betaalt hij ervoor, maar de meisjes dingen ook wel zonder betaling naar de liefde en aandacht van ‘meneer Gerard’. Een begintwintigsteeeuwse #MeTookwestie dus. En daar wringt de schoen.
Taveirne heeft het hele ver Het praalgraf van Guido Gezelle, een van de opvallendste graven op het Brugse kerkhof haal vanuit Arabella geschreven, de dochter die weliswaar vindt dat haar vader ‘fout’ is en hem nooit meer wil zien, maar hem tegelijk vergoelijkt (‘mijn vader had gewoon een zwak voor een bepaald soort van meisjes’) en optekent dat de vrouwen het er zelf naar gemaakt hebben. Hadden ze maar niet zo met hun kont moeten draaien op het veld! De schrijfster laat de vader met de noorderzon vertrekken; de vrouwentroep blijft achter om voor de baby te zorgen. Daarmee bevestigt Taveirne een oeroud beeld: de man is vrij, de vrouw is de verleidster en zit dus terecht met de brokken.
Waarom wil een jonge schrijfster – Taveirne is 33 – dit zo opschrijven? Waarom kiest ze ervoor het cliché nog eens met suiker op te dienen in plaats van luid haar stem te laten horen? Is dat omdat ze nu eenmaal een historische roman heeft willen schrijven? Leven we dan niet in 2018?
Kerkhofblommenstraat is een oude ladenkast vol prachtige woorden. Op de kwekerij pluist Arabella de oksels, inspecteert de planten op kroonrot en knob belziekte. Smeuïge verhalen over een ‘sloor’ van een vrouw die aanpapt met een ‘broekventje’ met ‘kleutermoustache’ die haar een ‘vellen mantel’ cadeau doet, uitdrukkingen als ‘van krommen haas gebaren’ zetten de toon. Avonden ‘grauwen’ en ‘vergeelde lindebomen lekken druppels op de mossige zerken’. Het is zonder meer gedurfd om een roman te schrijven die zo onmodieus is. De daaruit voortvloeiende geëxalteerdheid en uitgesponnenheid waaraan het boek bijna bezwijkt, zijn vergeeflijk.
Maar als je dat kan, waarom dan geen standpunt innemen waarmee we ook in 2018 iets kunnen aanvangen? Waarom geen gedurfder perspectief kiezen? Dat kan een bozere dochter of een van de slachtoffers zijn, maar ook de vader: ik had liever gelezen wat er in zijn feodale hoofd omging en in het hoofd van de verbitterde moeder die man en dochter verloor. Arabella blijft naïef geloven in ‘de liefde’, waardoor het slot van de roman van een onverteerbare sentimentaliteit is. Gezelle of niet, hiermee kunnen we in deze tijd niet meer uit de voeten.
Taveirne bevestigt een oeroud beeld: de man is vrij, de vrouw is de verleidster en zit dus terecht met de brokken