Wie draagt nu de broek?
Een wereldoorlog die vier jaar duurt en bij miljoenen mensen angst en terreur brengt, laat niemand onberoerd. Mannen zijn samen lang weg geweest, vrouwen hebben op het thuisfront hun werk met verve overgenomen. Voor beiden is het aanpassen.
Tien miljoen Duitse mannen zijn van huis weggeweest. Zes miljoen Franse man nen. Bijna vijf miljoen Britten. Een goede 70.000 Belgische mannen. Zij hebben in de oorlog gevochten, plichtsbesef en wils kracht getoond, discipline aangeleerd, stress en angst leren verdragen. Velen hebben zich opgeofferd.
Althans, zo luidt het heroïsche verhaal. De realiteit is prozaïscher. De confronta tie met het helse artillerievuur en het ongeziene geweld veroorzaakte bij vele mannen ontreddering. Gehuild hebben ze, in brieven en gedichten geschreven hoe bang ze waren en door hun officier uitgemaakt werden voor lafaard. Onpersoonlijke seks gehad in een bordeel en gewacht op brieven van hun lief, van wie ze steun en trouw verwachtten. Sommigen zijn overgelopen, gedeserteerd; ze zouden zelfmoord plegen ‘als het niet van u was, lieve moeder’.
Voor de vrouwen leek het plaatje duidelijk: voor de kinderen zorgen, morele steun geven aan zoon of echtgenoot, trouw blijven. Maar het werd meer. Ook vrouwen hebben stress en angst verdragen. Ze hebben op het land en in de mijnen gewerkt, zware bommen gemaakt en vrachtwagens bestuurd, ledematen geamputeerd. Som migen hebben zich om den brode geprosti tueerd, nu moeten ze marktliederen aanho ren over hun ontrouw: ‘Pif Poef Paf hun haar moet af’.
Ook zij hebben gevochten. Mannen en vrouwen zijn blij elkaar terug te zien, maar kennen ze elkaar nog? Hij moet herinneringen verwerken, opnieuw beschaafd leren spreken, zijn kinderen le ren kennen. Zij moet eraan wennen dat hij weer thuis is, ze redde het ook zonder hem.
Ontmannelijken
Het verwijt komt snel: vrouwen ‘ver mannelijken’. Of anders gesteld: mannen ‘ontmannelijken’. Allemaal door de oorlog. Dat klopt maar ten dele. Al voor de oorlog, rond de eeuwwisseling, zijn de relaties tussen mannen en vrouwen aan verandering onderhevig, onder meer als gevolg van de opkomende industrialisering en de beeld vorming in de media. Veel vrouwen gaan uit werken, de seksuele moraal wordt los ser. Mensen willen sowieso meer autono mie en democratie. Een huwelijk, vroeger een economisch contract, wordt een lief deskwestie. Seks wordt een gewetenskwes tie. Het feminisme roert zich.
Op die evolutie werkt de oorlog als een stormram. Miljoenen mannen die zo lang ‘onder mannen’ waren, willen hun traditio nele plaats terug, als respect voor hun offer. Maar vrouwen hebben ‘ventenwerk’ geleverd en geld verdiend. Ze betalen nu zelf voor hun glas en willen stemrecht en gelijk loon. Sommige vrouwen, de ‘garçonnes’, knippen hun haren en dragen uitdagend de broek, als mannen. Het leidt tot onrust. Het aantal echtscheidingen schiet de hoogte in. Een mannencrisis, wordt geschreven. In België blijft de schade beperkt. De ko ning spreekt in zijn troonrede zes keer ‘Mijne Heeren’ aan op hun eergevoel en maakt daarmee de officiële gendernormen duide lijk. Een schok is het niet: niet zoveel man nen waren van huis weg en de vrouwen gin gen niet in de industrie werken, want die lag plat. De Belgische veteranen houden aan de man als gezinshoofd en de overheid geeft de mannen wel en de vrouwen geen stemrecht. Dat is duidelijk: de vrouwen terug aan de haard, afspraak in 1948.
‘Bruinwerken’
Nog andere mannen hebben in de oorlog een nieuw soort liefde ervaren. ‘Other things, not possible to tell in a letter’, schrijft Wilfred Owen, die goed weet dat op ‘bruinwerken’ een gevangenisstraf en oneervol ontslag staat. Voor jonge homoseksuele mannen is het een dilemma tussen eervol en eerlijk. Wanneer Edward Brittain, een gedecoreerde soldaat, hoort dat een suggestieve brief onderschept is en hem de krijgsraad wacht, gooit hij zichzelf op 15 juni 1918 ‘onbegrijpelijk roekeloos’ voor de vijandelijke kogels. Zijn zus Vera zal de ware toedracht pas zestien jaar later vernemen en uitschreeuwen.
Het zal in GrootBrittannië nog decennia duren voor homo’s rechten krijgen, maar in de Weimarrepubliek (tot 1933) ontmoeten holebi’s elkaar na de oorlog in Berlijnse bars en clubs en verschijnen zowat twintig gespecialiseerde tijdschriften. Verschillende bewegingen gaan fors in tegen paragraaf 175, die de herenliefde strafbaar maakt, maar ze botsen met elkaar. De arts Magnus Hirschfeld benadrukt het vrouwelijke in homo’s. De leraar Adolf Brand vindt homo’s superieur aan hetero’s en vrouwen: hij wil een mannelijk Utopia.
Homoseksuele veteranen gaan mee in die tweede piste. In de emotionele hoogspanning van de loopgraven was kameraadschap belangrijk, klinkt het nu, en vandaar naar herenliefde was een kleine stap. De verwijfde homo wordt geslachtofferd op het altaar van de hypermasculiene krijger. Ook zo worden oude patronen van superieure mannelijkheid weer versterkt.
‘Eigenlijk’, filosofeert het lesbische blad Die Freundin, ‘gaat het erom dat mensen controle over hun leven in handen willen nemen’. En zo gaat Europa de roaring twenties in.
Bronnen:
Eliane Gubin en Henk De Smaele, ‘Vrouwen en mannen ten oorlog, 1418’ (Davidsfonds).
Laurie Marhoefer, ‘Sex and the Weimar republic’ (Toronto Press)
Rose Spijkerman, ‘De man onzer dagen’, in Hermes, september 2017.
Jason Crouthamel, in International Encyclopedia of the First World War.
Hij moet herinneringen verwerken, weer beschaafd leren spreken, zijn kinderen leren kennen. Zij moet eraan wennen dat hij weer thuis is, ze redde het ook zonder hem
Sommige vrouwen knippen hun haren en dragen uitdagend de broek, als mannen. Het leidt tot onrust. Het aantal echtscheidingen schiet de hoogte in