Maryse Condé, de alternatieve Nobelprijs
Zondag ontvangt Maryse Condé in Stockholm de alternatieve Nobelprijs. Haar dankwoord is geschreven, maar ze houdt het thema nog even geheim. Dat wordt spannend, want als Condé een ding vermijdt, dan wel voorspelbaarheid.
Maryse Condé is een pittige pestkop van 81. Toen president Macron de kolonisering vorig jaar ‘een misdaad tegen de mensheid’ noemde, beschreef ze in een opiniestuk hoe zij, dochter van zwarte middenklassers uit Guadeloupe, op haar twintigste het Discours sur le colonialisme van Aimé Césaire las. Condé, grootgebracht met Victor Hugo voor het slapengaan, kende de dichter van het naburige Martinique niet.
Ze kwam toen pas te weten dat zwarten als slaven in de Cariben waren beland. Dat was een misdaad, beaamde ze. Maar even grote misdaden werden begaan in de pas onafhankelijke Afrikaanse naties in de jaren 60. Blanken die dachten dat ze haar als geassimileerde intellectueel konden coöpteren, kregen een citaat van Frantz Fanon op hun bord: ‘Dromen van bezit. (...) Zitten aan de tafel van de kolonist, slapen in het bed van de kolonist, met zijn vrouw indien mogelijk. De gekolonialiseerde is jaloers.’ Is dat duidelijk? Niemand spant Maryse Condé voor zijn kar.
Ze weet waarover ze het heeft. Op haar zestiende verliet ze Guadeloupe om in Parijs te studeren. Ze trouwde met Mamadou Condé, een acteur uit Guinee. Ze zocht haar wortels in Afrika, zoals zoveel zwarte intellectuelen in de sixties. Maar het panafrikanisme bleek niet perfect. In Guinee trad het regime al vlug autoritair op tegen dissidenten – haar schoonbroer overleed toen hij voor een denkbeeldig complot in voorarrest zat. In Ghana werd ze zelf gearresteerd na een staatsgreep in 1966 – president Kwame Nkrumah was naar Guinee gevlucht en haar Guineese paspoort was verdacht. Ze
werkte voor de BBC in Londen, doctoreerde in Parijs en schreef er literaire kritiek. Later ging ze doceren aan UCLA en aan Columbia University in New York. ‘Je moet altijd nomade blijven’, was jarenlang haar motto.
‘Dat begin ik anders te bekijken’, mailt ze me. ‘Ik koos vrijelijk voor mijn zwervend bestaan, zat zelfs in een luxepositie. Het lijkt in niets op dat van mensen die tegenwoordig vluchten voor oorlogen, miserie of onderdrukking.’ En met een knipoog naar Fanon: ‘Westerlingen zoals Columbus hebben de wereld afgereisd, zich territoria toegeëigend waar ze geen recht op hadden en zich geen bal aangetrokken van de mensen die ze onderdrukten. Misschien draaien die de rollen nu om.’
Condés doctoraat ging over de beeldvorming van zwarten in literatuur, stereotypen die ze vrolijk ver mijdt. Haar debuut Hérémakhonon ging over een jonge vrouw uit een stedelijk milieu, terwijl de meeste ‘zwarte’ romans de band van zwarten met de natuur verheerlijkten. In Tituba. De zwarte heks van Salem, leert het hoofdpersonage dat joden net zo goed lijden onder de onverdraagzaamheid van de puriteinen als zwarten. Haar echtgenoot steekt de draak met die stereotypen: ‘Spreek een beetje krom en praat over geesten, dat verwachten ze van zwarten.’ Toch wordt ze vooral de schrijfster van het kolonialisme en het postkolonialisme genoemd. ‘Een schrijver kan geen interpretatie opleggen aan zijn lezers. Wie in mij vooral een criticus van het kolonialisme ziet, mag dat vinden. Dat is het mooie van literatuur: ze komt tegemoet aan verschillende verzuchtingen.’
De prijs van de Nieuwe Academie wordt waarschijnlijk maar één keer uitgereikt, terwijl de door schandalen geplaagde Nobelprijs een bezinningsjaar inlast. Haruki Murakami deed afstand van zijn nominatie: die wil alsnog een ‘echte’ Nobelprijs halen, meesmuilen critici die Condé alvast voordragen voor de Nobelprijs volgend jaar. ‘De Nobelprijs is een droom die elke schrijver in zich draagt’, mailt ze. ‘Het klopt dat de selectie wat transparanter mag worden, de prijs wat minder elitair, dat hij vaker naar een vrouwelijke auteur mag gaan, enzovoort. Ik weet ook niet of de prijs van de Nieuwe Academie aan al die eisen zou voldoen. Maar het beviel me wel dat in de eerste ronde lezers werden geconsulteerd, bibliothecarissen en boekhandelaars, journalisten en schrijvers.’
De Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie zei onlangs in Frankfurt dat verhalen over vrouwen ‘niet vertrouwd zijn en niet als universeel worden beschouwd’. ‘Daar ben ik het totaal niet mee eens. Een schrijver is een schrijver, of het nu een man is of een vrouw: een individu dat probeert zich uit te drukken. Ik weet niet of vrouwen anders schrijven dan mannen. Mijn vertaler is een blanke man, maar hij begrijpt de boeken die ik als zwarte vrouw schrijf.’
Hoewel ze in haar mail opmerkt dat in Frankrijk meer racistische opmerkingen vallen en politieke correctheid minder tractie heeft dan in de VS, ziet ze geen probleem met het woord nègre in haar boeken. ‘Op de Antillen wordt het nog courant gebruikt, meer dan negro in het Engels. Het kan kwetsend zijn, zeker uit de mond van een blanke. Maar het kan ook een aanspreking onder vrienden zijn. In Haïti wordt het zelfs gebruikt voor “mens”. Je moet de context van samenlevingen kennen; veralgemeningen zijn altijd vals.’
Is ze nu, met een bijnaNobelprijs op zak, nog meer een rolmodel voor jonge Caribische of Afrikaanse auteurs, of voor schrijvende vrouwen? ‘Weet u, als jonge schrijvers mij vragen of ze hun manuscript naar me mogen sturen, zeg ik altijd: niet doen. Een schrijver heeft meester noch model. Hij moet schrijven tot zijn gedachten geordend zijn en zoeken tot hij zijn stem gevonden heeft.’
Bij In de Knipscheer komen ‘De aarden wallen’ en ‘De verkruimelde aarde’ weer uit, de twee delen van haar
historische epos ‘Ségou’ over het Malinese koninkrijk. Uitgeverij Orlando publiceert dit voorjaar Condés recentste roman ‘Het onwaarschijnlijke en droevige lot van Ivan en Ivana’.
‘Een schrijver is een schrijver, of het nu een man is of een vrouw’