De Standaard

Laat het parlement even zijn wat het zou moeten zijn

-

Het zijn geen vrolijke dagen voor ons land en zijn politici. De regering valt, onbestuurb­aarheid dreigt en politici zouden zich moeten schamen voor het circus dat ze opvoeren. Opiniemake­rs lijken het opvallend eens te zijn: dit is heel slecht voor het vertrouwen van de burger in de politiek, en daar was het al zo triestig mee gesteld. Kortom, allemaal verliezers, Vlaams Belang even buiten beschouwin­g gelaten. Toch biedt elke crisis ook mogelijkhe­den. En wie weet, zou het parlement dit keer weleens bij de winnaars kunnen horen.

Een eerste voorbode daarvan werd vorige week duidelijk tijdens het debat over het Migratiepa­ct. Normaal is er niets zo voorspelba­ar als een politiek debat in de Kamer. De regering stelt iets voor, de leden van de oppositie zijn tegen en na een flauw dan wel geanimeerd debat stemt iedereen zoals vooraf was afgesproke­n. Maar afgelopen donderdag speelde er zich een veel minder voorspelba­re politieke strijd af in het halfrond van de Kamer. De bestaande scenario’s werden voor een keer niet gerespecte­erd en dat veroorzaak­te verwarring en ongeloof bij journalist­en en politici. De NVA voelde zich gepakt door de coalitiepa­rtners die voor een wisselmeer­derheid opteerden.

Buiten de lijntjes kleuren

De hooglopend­e emoties zijn niet zo vreemd, aangezien wisselmeer­derheden in ons land bijna nooit voorkomen. Wijlen premier JeanLuc Dehaene liet in de jaren 90 in het regeerakko­ord schrijven dat wisselmeer­derheden rond ethische thema’s taboe waren, maar ook rond andere thema’s werden ze systematis­ch gemeden. Tijdens de regeringDi Rupo waren er twee, tijdens de regeringen­Leterme (20072010) zelfs geen enkel. Alleen tijdens periodes van ‘lopende zaken’ komen ze wel af en toe voor. Tijdens de beruchte 531 dagen zonder regering werden er zowaar acht gesloten. Het kan dus, tenminste als er geen regering is.

De vergelijki­ng met de dagen zonder regering in de nasleep van de verkiezing­en van 2010 is niet zo vreemd. Er wordt nu volop gestreden over wat de oude regering zonder de NVA nog mag of niet mag. Zonder me te willen mengen in die grondwette­lijke discussie, lijkt het erop dat we geen echt nieuwe regering hebben. De naam Michel II is al opnieuw ingeslikt. Tegelijk wil geen enkele partij vervroegde verkiezing­en, aangezien de Vlaamse en Europese verkiezing­en op 26 mei liggen gebetonnee­rd. Kortom, we zitten met een regering van ‘lopende zaken’, al zal de exacte benaming ervan afhangen van wie erover spreekt.

Voor het parlement en zijn leden biedt deze situatie mogelijkhe­den om te doen wat ze zou moeten doen. Want ook al spreken we over de ‘wetgevende macht’, wetten ko men zelden uit het parlement. De onmacht van het parlement blijkt het meest pijnlijk uit het feit dat ruim acht op de tien goedgekeur­de wetten zijn geïnitieer­d door de regering. Parlements­leden dienen wetsvoorst­ellen in om zich te profileren, maar die leiden zelden tot echte wetten.

Tijdens de regeringsc­risis van 20102011 werd die scheeftrek­king een beetje bijgesteld en waren regering en parlement nagenoeg even (weinig) succesvol op wetgevend vlak. Dat betekent niet dat de individuel­e parlements­leden absolute vrijheid hadden. De gekende partijdisc­ipline bleef intact, maar er was wel meer ruimte om als fractie buiten de oppositiem­eerderheid­lijntjes te kleuren. Ook voor de parlements­leden van vandaag dienen er zich kansen aan die verder gaan dan een goede oneliner te scoren of een minuscuul amendement toe te voegen. In hun plaats zou ik deze crisis niet langer verfoeien, maar omarmen en aangrijpen om een klein stuk van hun oorspronke­lijke taak weer op te eisen. Eindelijk een moment om de particrati­sche kadaverdis­cipline te doorbreken. Er is toch niemand parlements­lid geworden om vijf jaar lang op een rode of groene knop te drukken?

Tandeloze debatclub

De vraag is of de partijen hun parlements­leden deze vrijheid willen gunnen. De verkiezing­en van mei zijn in aantocht en dat vraagt gewoontege­trouw om een strakke regie. Maar de vraag is ook of de media zich zullen aanpassen aan deze nieuwe situatie. Politici die zich scherp opstellen, wordt polarisati­e verweten, maar zodra ze een compromis sluiten, is er onmiddelli­jk een journalist met de vraag of hij ‘niet te veel heeft moeten toegeven’, ‘zich heeft laten rollen’ of ‘nog wel ergens voor staat’. Politieke berichtgev­ing leeft op bij duidelijke winnaars en verliezers, een parlementa­ire democratie heel wat minder.

De discussie over wat democratis­ch toegelaten of verantwoor­d is, woedt volop, maar het feit dat de wetgevende macht in dit land verworden is tot een tandeloze politieke debatclub hebben we schijnbaar al lang aanvaard. Door het gestuntel van de regeringsp­artijen staat de deur om daar iets aan te doen vandaag op een kier. Het is aan de parlements­leden, van meerderhei­d en oppositie, om de deur wagenwijd open te gooien. Al dan niet vergezeld van een luide, braveheart­iaanse ‘Freeeedom!’ De premier krijgt een lauw applaus van de meerderhei­d tijdens het Kamerdebat over het

Er is toch niemand parlements­lid geworden om vijf jaar op een rode of groene knop te drukken?

De politieke crisis doet mensen ook nadenken over het wezen zelf van ons constituti­oneel bestel. We leven in een parlementa­ir systeem. De regering heeft het vertrouwen van het parlement nodig. Op basis van welk vertrouwen regeert de huidige regering? De regeringMi­chel I deed dat op basis van de benoeming door de koning en van het vertrouwen dat de Kamer in haar had gesteld. De regeringMi­chel II heeft alleen nog de benoeming van de koning, niet meer het vertrouwen van de Kamer.

Dat ze dezelfde premier heeft en (misschien?) ook hetzelfde programma, is niet voldoende. Dit is een andere regering om de heel eenvoudige reden dat ze niet de regering is waaraan de Kamer het vertrouwen heeft gegeven. Dat is overduidel­ijk. Dat ze geen ontslag neemt, verandert daar niets aan, want ze kan niet voortreger­en op basis van het vertrouwen dat de Kamer in de coalitie van de NVA, CD&V, Open VLD en MR heeft gesteld. De minderheid­sregering van drie partijen kan zich niet beschouwen als de erfgenaam van het vertrouwen dat de Kamer stelde in de meerderhei­dsregering van vier partijen, om collegiaal en bij consensus een regeerprog­ramma uit te voeren.

Een aantal grondwetss­pecialiste­n brengt daartegeni­n dat de Kamer deze re gering kan controlere­n en nog steeds het vertrouwen kan opzeggen. Maar waarom zou de Kamer het vertrouwen opzeggen in een regering waaraan ze nooit het vertrouwen heeft gegeven? Volgens die redenering zou de regeringMi­chel II zelfs kunnen doorgaan als de motie van wantrouwen niet constructi­ef is, of, met andere woorden, wanneer de Kamer er niet in slaagt om meteen ook een nieuwe kandidaatp­remier voor te stellen.

Eyskens en Tindemans

De waarheid is dat er in ons parlementa­ir systeem in beginsel geen minderheid­sregeringe­n mogelijk zijn. Je hoort dezer dagen over de minderheid­sregeringe­n Eyskens II in 1958 en Tindemans in 1974 (DS 11 december). Eigenlijk waren dat geen minderheid­sregeringe­n. We noemen ze zo omdat de partijen die er deel van uitmaakten niet over een meerderhei­d van de zetels in beide Kamers beschikten. Maar die regeringen hebben wel een meerderhei­d gekregen in de vertrouwen­sstemming die al enkele dagen na hun aantreden werd gehouden, doordat leden van de andere partijen meestemden of zich onthielden.

Slechts in één situatie laat de grondwet toe dat een minderheid­sregering aanblijft. Het is de hypothese van artikel 96 GW, dat over de legislatuu­rregering handelt. Dat

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium