Geen gewaad voor ons klimaat
Omdat het Dikketruiendag was en een staatshoofd verondersteld werd af en toe wat mee te spelen met de grillen en modes van zijn onderdanen, liep de koning kleumend en handenwringend door zijn beste kamer. De open haard mocht niet aan (voor de goede lucht), de centrale verwarming was laag gezet (voor het klimaat) en omdat het Tournée Minérale was (voor de gezondheid), zat een hartverwarmende borrel (voor de goesting) er ook al niet in. Omdat hij een tochtje meende te voelen, liep hij naar het raam om te controleren of de voegen nog wel goed in de houten kozijnen aansloten. Het was toen dat hij naar buiten keek en het opmerkte: helemaal aan het begin van de oprit van het paleis, nog voor de poort, was een donke re man – als je dat tenminste nog mocht zeggen; een andersgekleurde medemens, een zwarte meneer enfin – in de weer met een paar houten paaltjes die hij om een onduidelijke reden in de grond probeerde te heien. Iets wat op een groot karton leek, had hij ook bij. De koning stond net op het punt zijn verrekijker te gaan zoeken teneinde de identificatie van deze verdachte persoon te vergemakkelijken, toen in zijn rug Mathilde de kamer binnenkwam.
‘Deur dicht! Koud!’, zei hij nogal kortaf en zonder zich om te draaien, en dus alsnog zonder te zien hoe zijn gemalin was uitgedost.
‘Herken jij die kerel?’, vroeg hij, gebarend in de richting van de oprit.
De koningin drukte haar bevallige neusje tegen het vensterraam.
‘Is dat niet Dieudonné, onze tuinman?’, gokte ze.
‘Nee, die heeft vandaag zijn vrije dag. Dan zit hij altijd in de Matongewijk Simbabier te hijsen.’
‘De drank is de duvel. Hij zou beter wat verder werken aan de coniferen, en de clematissen moeten ook dringend worden gesnoeid.’
‘Maar wie is het dan wel?’
‘Hoe kan ik dat nu weten?’, schokschouderde Mathilde. ‘Zeg liever eens wat je ervan vindt.’
‘Waarvan vind?’
Toen pas monsterde de vorst zijn echtgenote en zag met een zekere ontsteltenis dat ze er bijliep in wat er, wat hem betrof, uitzag als een woest gekleurd gordijn of tafellaken. Ze had het rond haar middel gewikkeld, de uiteinden had ze over haar blote schouders geknoopt. ‘Wà is dà?!’
‘Een capulana, een typisch Afrikaans gewaad’, legde zij uit. ‘Cadeau gekregen tijdens mijn bezoek aan Mozambique, verleden week. Mooi, hé?’
‘Als ge er voor zijt’, gromde de koning, die zich nu opeens herinnerde dat hij zijn vrouw een paar dagen niet had gezien. ‘Is het niet wat fris, zo’n la ken?’
‘Geen zorg, hieronder draag ik mijn Damartke.’
‘Wat ben jij in Mozambique gaan zoeken?’
‘Je weet toch dat ik VNambassadrice ben en dus zo nu en dan overal ter wereld handjes mag gaan schudden en kindjes over de bol aaien?’
De vorst trok een smerig gezicht: ‘Zwijg mij stil van de Verenigde Naties.’
Hij had er die ochtend over gehoord: het rapport dat een VNwerkgroep had gemaakt over racisme in België, de kolonisatie van Congo en omstreken en de discriminatie tot op de dag van vandaag van de medemens van Afrikaanse origine. De VNkritiek op het nochtans grondig vernieuwde AfricaMuseum in Tervuren, hun afkeer van de standbeelden van Leopold II die overal het straatbeeld sierden, hun verbazing over het gebrek aan aandacht voor het koloniale verleden in het onderwijs. Het was de koning allemaal wat in het verkeerde keelgat geschoten. ‘Alsof de VN het altijd zo proper gespeeld hebben in Congo. Alsof het mijn schuld is wat daar in naam van mijn verre voorganger is uitgestoken, die miljoenen doden en zo meer.’
Mathilde knikte en trad haar echtgenoot bij: ‘Iedereen maakt weleens een foutje. Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Ik zeg altijd: wat gebeurd is, is gebeurd. Vergeven en vergeten.’
De koning liet zich in een zetel neerploffen, schudde moedeloos het hoofd. ‘Ik heb niets tegen de Congolezen. Integendeel, sommige van mijn beste vrienden kennen Congolezen. Maar nu eisen ze mijn excuses, voor iets dat al zo lang geleden is. Ja zeg, sorry hé. Wie moet er nog op de knieen? Nonkel Boudewijn? De Kerk, de grote mijnbedrijven, de multinationals die grondstoffen uit Congo sleuren? Iedereen die een diamantje draagt, een iPhone heeft, die kobalt in zijn Volkswagen of Mercedes heeft? Is dat allemaal de schuld van Leopold II?’
‘Hij had ook zijn goede kanten’, suste Mathilde
‘Serieus?’, vroeg Filip.
‘Ja, toch? Hij heeft toch Congo Vrijstaat aan België geschonken? Ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag heeft hij toch ook ik weet niet hoeveel kastelen, gronden, bossen, vijvers, kantoorgebouwen, aan de Belgische staat gegeven? Gratis en voor niks.’
‘De Koninklijke Schenking zogezegd? Nu je het zegt. De serres bij het kasteel van Laken, het kasteel van Ciergnon, dat van VillerssurLesse, Villa Clémen tine.’
‘Onze Laurent woont daar zo graag.’ ‘En waar zouden mijn ma en pa naartoe moeten als ze niet in kasteel Belvédère konden slapen wanneer ze naar België komen om wat te bekomen van hun vakanties aan de Côte d’Azur? Hertoginnedal, Stuyvenberg, de Japan se Toren, het Chinees Paviljoen, de Wellingtonrenbaan in Oostende, de Gaanderijen. Allemaal te danken aan Leopold II.’
Mathilde tuitte haar lippen: ‘En misschien toch ook een beetje aan de Congolezen?’
De koning keek verschrikt rond: ‘Zeg het niet te luid. Straks vragen die Congolezen er ook hun deel van.’
‘Zouden ze? Na alles wat we voor hen gedaan hebben?’
‘De VN zijn in elk geval hun kop zot aan het maken. Maar ik weet hoe het gaat: geef die mannen een vinger en ze kappen je hand af.’
Mathilde huiverde. Zo koud had ze het gekregen in haar capulana met haar blote schouders: ‘Vlug naar de slaapkamer om mij van die Afrikaanse vod te bevrijden en iets warms van Natan aan te trekken’.
De vorst van zijn kant wilde er zich weleens van vergewissen wie die knaap was die aan de oprit met die palen aan het klooien was. Hij sloeg een sjaal om, zette een wollen muts op en trok op pad. Toen hij bij de paleispoort arriveerde, bleek de andersgekleurde heier al verdwenen. De onverlaat had wel een plakkaat opgehangen: ‘Kasteel te koop’.
‘Parbleu’, sakkerde de koning der Belgen, ‘Ze laten er geen gras over groeien met die dekolonisatie.’
De koning schudde moedeloos het hoofd. ‘Ik heb niets tegen de Congolezen. Integendeel, sommige van mijn beste vrienden kennen Congolezen’