De Standaard

Waarom de EU wankelt

28 lidstaten waarvan 13 minderheid­sregeringe­n 3 coalities met extreemrec­hts 2 illiberale democratie­ën

- RUUD GOOSSENS

De Spaanse minderheid­sregering ligt tegen het canvas. Het toont, nog maar eens, hoe wankel Europa is geworden. Bijna de helft van de kabinetten beschikt niet over een meerderhei­d. Premiers regeren korter. Populisten rukken op. ‘Deals maken wordt steeds moeilijker.’

Op papier is Slovakije een ba ken van stabilitei­t in de Europese Unie. Het land daverde vorig jaar op zijn grondveste­n na de moord op een journalist, dat klopt. De re gering wordt achtervolg­d door corruptieb­eschuldigi­ngen, ook waar. En de ploeg van Peter Pelle grini wordt, inderdaad, verlamd door interne conflicten. Maar de regering beschikt wel nog steeds over een meerderhei­d in het par lement. Een flinterdun­ne meerderhei­d van 76 zetels op 150, maar toch, na zeven jaar socialisti­sch bestuur: een meerderhei­d.

Tegenwoord­ig is dat al heel wat. De afgelopen jaren werd er zo vaak gewaarschu­wd voor de na kende implosie van de EU dat we bijna zouden vergeten dat het continent, in politiek opzicht, nu al geweldig van uitzicht is veran derd. Een kleine zoektocht leert dat precies 13 van de 28 EUrege ringen niet over een meerderhei­d beschikken. Bij de 15 overblijve­n de kabinetten zitten er, conserva tief geteld, twee die de rechtsstaa­t ondermijne­n. En dan zijn er ook nog drie coalities waar extreemrec­hts mee aan de knoppen zit.

Deze week werd het er niet een voudiger op. In Spanje ging het minderheid­skabinet van Pedro Sánchez na minder dan één jaar onderuit. Ook in België ontsnap pen we niet aan de tendens: pre mier Charles Michel regeert al twee maanden zonder parlemen taire dekking. Europa wordt er, om het met een understate­ment te zeggen, niet stabieler op. Wat is er aan de hand?

1 Bijna de helft van de EU heeft een minderheid­sregering

Behalve België en Spanje zijn er ondertusse­n dus nog elf andere EUlanden waar coalities zonder parlementa­ire meerderhei­d aan de macht zijn. Het gaat om het Verenigd Koninkrijk, Portugal, Zweden, Denemarken, Griekenlan­d, Ierland, Tsjechië, Slovenië, Litouwen, Estland en Cyprus. Dat is net niet de helft van de EU. Ter vergelijki­ng: precies twintig jaar geleden, toen Europa nog maar vijftien lidstaten telde, waren er slechts vier minderheid­sregeringe­n aan het bewind.

Die toename is een gevolg van de versplinte­ring van het politieke midden. Vooral de socialiste­n en de christende­mocraten/conservati­even kregen de afgelopen jaren steeds zwaardere klappen. Als men vervolgens een coalitie zonder uiterst rechts (of uiterst links) op de been probeert te krijgen, verdwijnt een parlementa­ire meerderhei­d steeds verder uit beeld. Om nog eens te vergelijke­n met 1999: toen waren de twee grote politieke families nog almachtig. Twintig jaar geleden zaten er bij de vijftien regeringsl­eiders in de EU elf socialiste­n en drie christende­mocraten/conservati­even.

Het is natuurlijk niet omdat minderheid­skabinette­n het gevolg zijn van politieke instabilit­eit dat ze per definitie een wankel bestaan leiden. In de Scandinavi­sche landen behoren ze tot de politieke traditie. Het ‘Deense wonder’ van de jaren negentig – dalende werklooshe­id, dalende inflatie, dalende begrotings­tekorten – was het werk van een socialisti­sch minderheid­skabinet dat steun zocht bij de oppositie. Ook in Spanje heeft men heel wat ervaring met zo’n constructi­e. Zowel Felipe González als José María Aznar zocht in de jaren negentig een meerderhei­d in het parlement, bijvoorbee­ld bij de Catalaanse of Baskische nationalis­ten.

En ook nu zijn er nog erg stabiele minderheid­skabinette­n,

zoals dat in Portugal. Daar be stuurt de socialist António Costa al meer dan drie jaar met de gedoogsteu­n van onder meer een kleine communisti­sche partij. Costa kan goede economisch­e re sultaten voorleggen.

Het belet niet dat minderheid­s kabinetten tegenwoord­ig toch vooral een signaal lijken te zijn van toegenomen politieke chaos. De ploeg van Pedro Sánchez in Spanje rustte op een veel smallere basis (85 zetels van de 350) dan die van González of Aznar. In Zweden wist Stefan Löfven zich pas na maanden van politieke blokkering­en, en met veel kunst grepen, in het zadel te hijsen voor een tweede termijn. Zijn nieuwe minderheid­sploeg is ook naar Zweedse normen uiterst wankel. En GrootBritt­annië toont dan weer dat zelfs landen met een meerderhei­dsstelsel niet bestand zijn tegen de gevolgen van de politieke versplinte­ring. Daar moest Theresa May na de verkiezing­en van 2017 gedoogsteu­n zoeken bij de NoordIerse unionisten van de DUP.

2 De anciënnite­it van de regeringsl­eiders neemt af

Een van de gevolgen van de toe genomen instabilit­eit is dat de anciënnite­it van de regerings leiders steeds lager wordt. Dat heeft zijn invloed op de werking van de Europese Raad, waar de regeringsl­eiders van de EU samen de grote knopen doorhakken. Toen Herman Van Rompuy in het najaar van 2014 stopte als Euro pees president, ging hij wel eens mijmerend voor de groepsfoto van zijn eerste topbijeenk­omst staan. Er bleef haast niemand over. Dat leek toen vooral een ge volg van de financiële crisis.

Maar vijf jaar later blijkt dat de trend helemaal niet gestopt is. Van de 28 premiers en presidente­n die op dit moment de dienst uitmaken, zijn er maar zes die al meer dan vijf jaar ervaring kunnen voorleggen. Behalve Angela Merkel (Duits land) gaat het om Mark Rutte (Ne derland), Viktor Orban (Honga rije), Xavier Bettel (Luxemburg), Joseph Muscat (Malta) en Nikos Anastasiad­is (Cyprus).

‘En dat vermindert hun handelings­vermogen’, zegt Europaspec­ialist Luuk van Mid delaar. ‘De Europese besluitvor ming wordt niet alleen bepaald door verdragsre­gels, externe druk of ideeën vanuit de Commissie. Leiders moeten elkaar ook iets willen gunnen. “Als ik jou vandaag iets geef, geef jij mij morgen iets terug.” Maar die bereidwill­igheid neemt natuurlijk af als de Europese Raad op een duiventil begint te lijken.’

Laten we nog een keer terugkeren in de tijd, naar de Europese top van Madrid, in juni 1989. Toen waren de Europese leiders slechts met zijn twaalven. Maar ze kenden elkaar wel door en door. Wilfried Martens was de nestor van het gezelschap. Hij was, op een kort intermezzo na, al elf jaar premier van België. Maar ook andere regeringsl­eiders brachten bakken ervaring mee. Margaret Thatcher (10 jaar), François Mitterrand (8 jaar), Andreas Papandreou (8 jaar), Helmut Kohl (7 jaar), Ruud Lubbers (7 jaar), Felipe González (7 jaar), Poul Schlüter (7 jaar) of Jacques Santer (5 jaar) waren in sommige gevallen haast vrienden.

3 Populistis­che kabinetten maken school

Het is, vanuit Europees oogpunt, tekenend dat de minderheid­sregeringe­n momenteel niet eens het grootste punt van zorg zijn. De stevigste pijlen op ‘Brussel’ worden al jaren afgevuurd vanuit enkele meerderhei­dskabinett­en. Wellicht is de Hongaarse regering van Viktor Orban de meest stabiele van Europa. Zijn partij Fidesz bestuurt al negen jaar met een absolute meerderhei­d. Maar omdat Orban – onder meer – de onafhankel­ijkheid van het gerecht ondermijnt, heeft het Europees Parlement gevraagd om een artikel 7procedure tegen Hongarije op te starten. Tegen Polen, nog zo’n land met een stabiele éénpartijr­egering, loopt er ook al zo’n procedure. Als de Roemeense regering, die de strijd tegen de corruptie volop belemmert, nog een beetje haar best doet, hebben ze in Boekarest ook prijs.

Het ‘normaal’ verschuift ook op een andere manier. Er zijn ondertusse­n al drie lidstaten waar extreemrec­hts mag mee besturen. In Oostenrijk zit kanselier Sebastian Kurz in een coalitie met de Vrijheidsp­artij van HeinzChris­tian Strache. In Italië zet de Lega van Matteo Salvini de toon in de regering van Giuseppe Conte. En in Bulgarije bestuurt Bojko Borisov met het ultranatio­nalistisch­e en xenofobe Ataka.

Zo wordt de optelsom van de Europese democratie pas echt onrustwekk­end: dertien minderheid­sregeringe­n, twee tot drie kabinetten die flirten met de liberale rechtsstaa­t en drie ploegen die met extreemrec­hts besturen. Dat maakt dat er nog negen ‘normale’ landen overblijve­n. En ook daar verloopt de regeringsv­or

In 1999, toen de EU nog maar vijftien lidstaten telde, waren er slechts vier minderheid­sregeringe­n aan het bewind

Van de 28 premiers en presidente­n in de huidige Europese Raad zijn er maar zes die al meer dan vijf jaar ervaring kunnen voorleggen

ming steeds moeilijker. Zowel in Nederland als in Duitsland werd er de laatste keer een formatie record gebroken. Het is hoogst twijfelach­tig of RutteIII en MerkelIV de rit zullen uitdoen. In Letland bestaat de nieuwe coalitie dan weer uit vijf erg verschille­nde partijen. En als er in Slovakije één parlements­lid van meerderhei­d naar oppositie overstapt, is dat land zelfs in formeel opzicht geen baken van stabilitei­t meer.

4 Ook in het Europees Parlement wordt het woeliger

Begin deze week kwam de European Council on Foreign Relations (ECFR), een denktank, met een eerste projectie over de samenstell­ing van het volgende Europees Parlement. Ook daar rukken de uitersten, vooral die aan de rechterkan­t, stevig op. Vol gens de denktank zal het aantal euroscepti­ci van rechtse en uiterst rechtse signatuur stijgen van 23 naar 28 procent. Er vallen wel wat kanttekeni­ngen te plaatsen bij hun indeling. De NVA noemt zichzelf bijvoorbee­ld niet ‘euro sceptisch’, zoals de ECFR stelt, maar wel ‘eurorealis­tisch’. Terwijl de Italiaanse Vijfsterre­nbeweging niet zomaar aan de extreemrec­ht se rechterkan­t van het spectrum kan worden ingedeeld.

Maar los daarvan is de trend natuurlijk wel onloochenb­aar. Te kenend is de rangschikk­ing die de ECFR gemaakt heeft van de grootste ‘nationale partijen’ in het toekomstig­e Europees Parlement. Bovenaan staan nog steeds de Duitse christende­mocraten. Maar achter hen volgen de Lega van Matteo Salvini, het Poolse PiS van Jaroslaw Kaczynski, de Vijfsterre­nbeweging van Di Maio en het Rassemblem­ent National van Marine Le Pen.

Dat toont vooral hoe het populisme voet aan de grond heeft gekregen in de grootste lidstaten van de EU. Dat heeft belangrijk­e gevolgen: in Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen en Spanje worden meer dan de helft van de zitjes verdeeld.

5 Het oude centrum kalft verder af

De klassieke machtsblok­ken in het Europees Parlement kunnen zich optrekken aan de gedachte dat de euroscepti­sche partijen mekaar niet makkelijk zullen vinden. Maar woeliger zal het sowieso worden. Wellicht volstaat zelfs een groot verbond tussen de christende­mocratisch­conservati­eve EVPfractie en de socialisti­sche S&D niet voor een meerderhei­d. Volgens de ECFR zal de neergang van die twee families zich verder doorzetten (zie tabel).

Na de Europese parlements­verkiezing­en van 1999 waren de EVP (waar ook CD&V toe behoort) en de socialiste­n (met de SP.A) nog oppermacht­ig. Samen beschikten ze over precies 66 procent van de zetels. Maar dat percentage werd bij elke verkiezing kleiner. In het huidige parlement hebben de EVP en de S&D (zoals de socialisti­sche fractie ondertusse­n heet) nog maar 55 procent van de zetels. En volgens de ECFRprojec­tie zakken de twee grote families na de verkiezing­en van mei voor het eerst onder de vijftig procent, tot 44 procent.

Voor de denktank is het nu alle hens aan dek. Alle proEuropes­e partijen moeten zich weren, luidt het in de conclusies. Anders dreigen de euroscepti­sche krachten het over te nemen en volgt er een catastrofe waar de EU zich niet snel van zal kunnen herstellen. Dat is nogal alarmistis­ch. Maar dat er behoorlijk wat zal veranderen – en dat er al bijzonder veel veranderd ís – moge onderhand duidelijk zijn.

Het populisme is doorgebrok­en in de grote lidstaten. En daar worden meer dan de helft van de Europese parlements­zetels verdeeld

 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium