‘De armoede in Vlaanderen is de jongste jaren niet gestegen’
Of iemand al dan niet arm is, valt niet te vatten in één cijfer. Men kan bijvoorbeeld kijken naar iemands vermogen en/of inkomen, maar ook factoren als tewerkstelling, huisvesting en gezondheid spelen een rol. ‘Armoede en sociale uitsluiting’, het referentiewerk voor onderzoek naar armoede dat de Universiteit Antwerpen jaarlijks uitbrengt, hanteert een combinatie van drie indicatoren.
Het relatieve armoederisico meet hoeveel mensen leven in een gezin met een inkomen dat minder bedraagt dan 60 procent van de nationale mediaan. Concreet: wie als alleenstaande in 2016 een lager inkomen dan 1.139 euro per maand had, viel daaronder. Voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen was dat 2.392 euro per maand. In 2014, toen de Vlaamse en federale regering aantraden, viel 11,1 procent van de Vlaamse bevolking onder die grens. In 2017, het meest recente cijfer, was dat 9,8 procent.
Maar inkomen zegt niet alles, omdat het bijvoorbeeld ook ren teniers zonder inkomen als arm zou bestempelen. De tweede indicator is ernstige materiële deprivatie. Dat is het geval wanneer een gezin om financiële redenen minstens vier van een lijst van negen items moet missen, zoals een jaarlijkse week vakantie buitenshuis, een kleurentv of verwarming. In 2017 was in Vlaanderen 2 procent van de bevolking in dat geval, tegenover 2,5 procent in 2014.
De derde factor is de werkintensiteit in een gezin. Een gezin met twee voltijds werkende ouders heeft een werkintensiteit van 1. Wanneer een van beide ouders een halfjaar werkte en de andere werkloos bleef, is dat 0,25. Van de Vlaamse gezinnen scoorde in 2014 9,7 procent onder 0,2 – de kritische drempel. Dat daalde naar 8,5 in 2017.
Samengeteld geven die indicatoren het finale risico op armoede weer. Dat bedroeg
15,3 procent in 2014 en 13,5 procent in 2017. Volgens de meest aanvaarde definitie is de armoede in Vlaanderen de afgelopen jaren dus gedaald.
Maar er zijn nuances. Ten eerste vertonen de cijfers voor het hele land een veel diffuser beeld, al daalde het risico op ar moede volgens de vermelde defi nitie van 21,2 procent in 2014 naar 20,3 procent in 2017.
Bovendien zijn er grote verschuivingen vast te stellen tussen groepen die risico op armoede lopen. Zo is de armoede bij minderjarigen in België in tien jaar tijd verdubbeld naar 14,4 procent in 2017. Ook in Vlaande ren is die trend onmiskenbaar. Volgens Kind en Gezin groeide in 2017 13,8 procent van de kinderen tussen nul en drie jaar op in kansarmoede. In 2014 was dat nog 11,4 procent.
Ten derde zijn er andere indi catoren die wel wijzen op een
toename van armoede. Zo zitten de cijfers van het aantal leefloners, ‘energiearmen’ en mensen die een beroep doen op voedselbedeling in de lift.
Conclusie: Bepaalde indicatoren wijzen op een toename van armoede, zeker voor heel België. Maar volgens de algemeen aanvaarde definitie van armoede daalde die in Vlaanderen de afgelopen jaren wel degelijk. (mv)