Oproer bij Goncourt
Of het er in 2019 achter de schermen van literaire prijzen anders aan toe gaat dan in 1919, weet ik niet – ik zat bijvoorbeeld niet in de jury die de Libris Literatuurprijs uitreikte. De ‘opschudding’ over de keuze van Rob van Essen beperkte zich tot een column waarin Ilja Leonard Pfeijffer tongue in cheek zijn ‘ongenoegen’ verwoordde. De gedoodverfde winnaar pakte ernaast, maar nam revanche: het is ‘wel een beetje sneu voor de arme laureaat dat niet zijn naam zal worden onthouden maar het feit dat hij degene was die won in het jaar dat Grand Hotel Europa werd gepasseerd’.
De toekenning van Frankrijks belangrijkste literaire prijs, de Prix Goncourt, in 1919 is meer dan een column waard. Toen was er echt oproer. Une émeute littéraire is de ondertitel van Thierry Lagets boeiende, ja zelfs spannende boek Proust, Prix Goncourt (Gallimard).
Laget gaat grondig te werk: hij vertelt het opzet van de prijs door de broers Goncourt en portretteert grondig de tien juryleden, les Dix. Tijdens hun maandelijkse etentjes chez Drouant in Parijs overleggen ze en beslissen ze wie de prijs krijgt. Een heel jaar wordt de jury bestookt met brieven, met gesigneerde boeken, met goede raad, met verleidelijke uitnodigingen.
Er was gehakketak en getouwtrek, er waren manoeuvres en schijnbewegingen, maar uiteindelijk ging de Goncourt van 1919 naar À l’ombre des jeunes filles en fleurs van Marcel Proust, deel 2 van Á la recherche du temps perdu. Na een maaltijd met oesters, niertjes, poulet à la diable en blanc de blancs champagne hadden de Tien drie stemrondes nodig. Proust kreeg uiteindelijk zes stemmen; het was dus nipt. De ziekelijke auteur aanhoorde het goede nieuws in zijn slaapkamer.
De volgende dag brak de storm los. De pers pakte de jury en de winnaar hard aan. Proust was oud en welgesteld en dus de prijs niet waardig – de Goncourt moet naar jonge, armlastige schrijvers gaan. Bovendien bekroon je in een land dat onlangs 560 schrijvers in de oorlog verloor, toch geen dandy die nooit het front gezien heeft? Schande!
Proust was wel degelijk een stijlbreuk. Al sinds 1914 hadden de Tien uitsluitend oorlogsromans gekozen van schrijvers die de ellende aan den lijve hadden ondervonden. Prousts concurrent, Roland Dorgelès met Les croix de bois, paste perfect in die reeks.
Laget maakt van zijn boek een feest van citaten en anekdotes, maar geeft ook harde feiten: zelfs de oplagecijfers maand na maand, en daaruit blijkt dat aanvankelijk vooral Dorgelès van de aanslepende heisa profiteerde. Pas jaren later stak Proust hem voorbij.
De prijs werd tot in de boekhandel – en de rechtbank – bevochten. Albin Michel, de uitgever van Dorgelès, liet buikbandjes maken met daarop duidelijk ‘Prix Goncourt’ en in daaronder in kleinere, minder goed leesbare letters ‘4 voix sur 10’. Een slechte verliezer, dus. Het was bovendien een affront voor de dames van de Prix Femina, die hun prijs wél aan Dorgelès gegeven hadden, bijna unaniem, ter wiedergutmachung. Zij kregen geen vermelding. Ondankbaar sujet.
Zie je het al gebeuren? De Arbeiderspers die Grand Hotel Europa herdrukt, met een sticker met in nauwelijks ontcijferbare lettertjes ‘Net niet’ en daaronder in vette kapitalen ‘Libris Literatuurprijs 2019’? 1919, dat waren nog eens tijden. Vandaag hebben we alleen tweets, Facebookberichten en columns.
Ik heb voor 2020 alvast het recept van la diable opgezocht.
In een land dat 560 schrijvers in de oorlog verloor, bekroon je toch geen dandy die nooit het front gezien heeft?
poulet à Hans Bennis.