DDR-nostalgie
In 2001 debuteerde Daniele De Rossi bij AS Roma, in een wedstrijd tegen Anderlecht. Morgen speelt De Rossi tegen Parma de laatste wedstrijd voor zijn club. In een stadion dat alleen maar omdat hij afzwaait tot de nok gevuld is, anders was het miezerige seizoen van Roma geëindigd voor de ogen van een hand vol intimi.
In 2001 kwam Amélie Poulains fabuleuze lotsbestemming uit op het witte doek. Miljoenen bioscoopgangers vielen in zwijm voor het sprookje van Amélie die in Montmartre de mensen om haar heen gelukkig probeerde te maken.
Na de dood van Amélies moeder, die de pech heeft dat een Canadese toeriste in haar zelfmoordduikvlucht van de klokkentoren van de NotreDame pardoes op haar belandt, leidt haar vader een kluizenaarsbestaan. Amélie wil daar verandering in brengen, steelt bij volle maan zijn tuinkabouter en geeft die mee met een vriendinairhostess. In de weken die volgen krijgt de vader brieven met een polaroid van zijn nain de jardin voor de grote monumenten van deze aardbol. Als op een dag de kabouter plotseling weer op zijn vaste plek in de tuin staat, besluit de vader van Amélie van de weeromstuit te gaan reizen.
In 2001 was de telefoon nog geen fototoestel: een polaroid en de posterijen waren de snelste garantie op in stant geluk. Achttien jaar later hebben de supporters van AS Roma andere middelen ter beschikking, maar
apen ze wel het procedé van de reizende tuinkabouter na. Overal ter we reld hangen ze spandoeken op, gericht tegen James Pallotta, de Amerikaanse voorzitter van de club en de man die weigerde De Rossi nog een jaartje langer in Rome te houden. De Eiffeltoren, de zeemeermin van Kopenhagen, een strand in Ibiza, het Opera House in Sydney, een park in Dublin, de Tower Bridge in Londen, het Vrijheidsbeeld in New York, een nietszeggend regeringsgebouw in Tirana, ons eigen Brusselse Atomium zelfs, met de tekst ‘Daniele e tutti noi, figli di Roma. Pallotta e tutti voi, figli di troia’ (‘Daniele en wij: kinderen van Rome. Pallotta en jullie: hoerenzonen). Mooier was het spandoek in Leipzig, mogelijk het werk van een geëmigreerde pizzabakker: ‘DDR, onze trots!’ – minstens een paar voorbij gangers droomden die nacht voor het eerst sinds lang weer eens van de Stasi.
Pallotta verschanst zich al meer dan een jaar in Boston, maar langs de digitale snelweg is iedereen bereikbaar. Wikipedia besloot zijn pagina te sluiten nadat woedende tifosi die slag om slinger besmeurden, en Tripadvis or deed hetzelfde met de webstek van het Italiaanse restaurant van de zussen van de president in diens thuisstad. Initieel postten supporters daar scheldtirades in het Italiaans, maar toen die niet langer door de censuur geraakten, werden ze inventiever, en verpakten ze hun kritiek in ogenschijnlijk culinaire recensies (en in al even ogenschijnlijk Engels). Op Google is deze vraag te lezen: ‘Are you still use to cook Pork James with that special dark chocolate sauce? Or is it too expensive and you prefer save money for the stadium?’
Toen Pallotta acht jaar geleden de club overnam, sprak hij de ambitie uit dat Roma ieders tweede ploeg moest worden. De miljoenen toeristen die de stad overspoelen, waren in zijn ogen een garantie op marketingsucces. En uiteraard zou hij een nieuw stadion bouwen. De eerste steen ligt er nog altijd niet, wel zitten er al flink wat zakenmensen en politici in de cel omdat ze niet konden weerstaan aan de lokroep van steekpenningen. En begint het Pallotta aan de andere kant van de oceaan te dagen dat het Colosseum een kleine tweeduizend jaar geleden sneller af raakte dan zijn luchtspiegeling genaamd sta dion nu.
Twee jaar terug boekte ik een kaartje voor de afscheidswedstrijd van Francesco Totti, omdat elke vezel in mijn lijf er die dag bij wilde zijn. Voor De Rossi heb ik niet eens de tic ketsite opengeklikt. Totti liet dromen, De Rossi was een en al realisme. Een ploegspeler pur sang, zeker, maar om nu te zeggen dat hij mijn voetbalhart sneller liet slaan, neen. Ik herinner me een schot dat wel alle verbeelding tartte, op het EK in Kiev, tegen Enge land, toen hij een hoge bal met zijn mindere linker oerend hard op de slof nam, de paal in het Olympisch stadion daar trilt diep in de grond nog steeds een beetje na.
Maar als ik zou mogen kiezen wie te interviewen, Totti of De Rossi, zou ik altijd voor de laatste gaan. De Rossi is echt. Man uit een stuk, slim, wereldwijs, lief ook. Vergeet die rode kaarten op het veld, dat is maar voetbal, het spelletje waar hij visceraal mee omspringt eens de bal rolt, maar dat hij tegelijk als geen ander kan relativeren: ruwe bolster, blanke pit. Woest behaard, zacht behart. Vorige week toonden zelfs de supporters van Juventus tijdens hun titelfeest een spandoek voor hem: ‘Ciao De Rossi! Eerst mens, dan voetballer’ – een wereldwonder met alle haatpredikers die de spionkoppen in de Laars bevolken.
De Rossi is niet gehuwd met een actreuse, maar met een actrice, de geweldige Sarah Felberbaum. De Rossi woont niet in Casal Palocco, het rijkenreservaat van de Eeuwige Stad, maar in een van de levendige straten die uitkomen op Campo de’ Fiori, hartje Rome, wandelt ’s ochtends zijn dochtertje naar school, doet vervolgens inkopen op de dagelijkse versmarkt, en rijdt dan langs de Romeinse monumenten naar zijn werk. Hij wordt niet geleefd, hij leeft.
Daniele De Rossi speelde dit seizoen niet eens de helft van de competitiematchen, zijn lichaam is zo goed als stuk. Pallotta weet dat, de tifosi ook. Pallotta cijfert, de supporters voelen. Ze verwijten de verre voorzitter hun ploeg te hebben veranderd in een kil bedrijf, en hangen zelf Blaise Pascal aan: ‘Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent.’
Vincent Kompany zal hen niet tegenspreken.
Filip Joos
Francesco Totti liet dromen, Daniele De Rossi was een en al realisme