‘Wat ben ik eigenlijk, man of vrouw? Ik ben schrijver’
‘Ik word bij de Librisprijsnominaties gerekend bij de schrijvende vrouwen terwijl het heel duidelijk is dat ik me daar niet voel passen’, zegt Marieke Lucas Rijneveld. Marieke Lucas komt uit een gereformeerd nest in de NoordBrabantse uitloper van de Biblebelt, maar is inmiddels vrij van God terechtgekomen op een studentikoze zolderwoning in Utrecht. We drinken thee onder het zolderraam waarop de zon genadeloos schijnt. De laatste tijd voelt Rijneveld zich meer jongen dan meisje. Daarom gebruik ik in dit interview ‘hij’. Lucas was de naam van Mariekes fantasievriendje op de lagere school ‘bij wie ik altijd terecht kon’.
Doet het er toe of je man of vrouw bent? Voor Marieke Lucas niet, die voelt zich verwant met de tweeslachtige slak. Maar in de literatuur is de kwestie manvrouw hoog opgelaaid. Marieke Lucas zegt het feminisme voorbij te zijn: ‘Wij komen op een goed moment’. En wij, dat zijn de jonge schrijvers, die vaker genderneutraal zijn en spelen met hun seksuele voorkeuren. ‘Het is naar om in een hokje te worden gestopt.’ Liever stopt Marieke Lucas zichzelf in het hokje ‘bezig om misschien een jongen te worden’. In 2015 verscheen de dichtbundel
Kalfsvlies, die werd bekroond met de C. Buddingh’prijs, vorig jaar gevolgd door de roman De avond is ongemak. ‘Marieke Rijneveld’ kon gevoelsmatig niet op het omslag; het werd ‘Marieke Lucas Rijneveld’. Wat begon als persoonlijke keus werd artiestennaam. ‘Het kan zijn dat er over een paar jaar alleen Lucas Rijneveld staat, of dat het allebei blijft, maar Marieke Rijneveld nooit meer’, zegt hij. Gaat dit alleen over woorden? Nee, Marieke Lucas gaat binnenkort naar het ziekenhuis om te bespreken wat te doen, omdat de vrouwelijke lichamelijke kenmerken steeds moeilijker te verdragen zijn.
De roman werd een succes, met bijna 60.000 verkochte exemplaren. Marieke Lucas loopt naar de andere kant van de zolder en toont de fijne boxspring die betaald is met de royalty’s. Voorheen was het een matras op de grond. Veel meer kan de schrijver zich niet veroorloven, want de inkomsten uit schrijven zijn zelfs voor een goedverkopende auteur laag. Een huis kopen gaat niet, een hoge huur is snel onbetaalbaar als de verkoop minder gaat. De bijbaan als afwasser is opgezegd, maar zonder sociale media en lezingen is er niet te leven van schrijven. ‘Twee euro krijg ik per boek. Dat is toch belachelijk weinig? Schrijver is een van de slechtst betaalde beroepen.’
Waarom is Marieke Lucas dan schrijver geworden? ‘Doordat ik de Bijbel kreeg voorgelezen. De wreedheid, de lieflijke verhalen, de mooie symboliek, de bloemrijke taal, de magische woorden van de Oude Statenvertaling…’ Rijnevelds vader las voor uit de Bijbel, op school en in de kerk klonk de taal van God. ‘Op bibliotheekboeken staat zo’n leeftijdsaanduiding, op de Bijbel niet. Ik hoorde verhalen die zo heftig en angstaanjagend waren! Ik was er vaak bang voor, vooral omdat ik in een gezin leefde waar iemand er al niet meer was.’ Marieke Lucas’ broer overleed als kind door een ongeluk. In de roman verdrinkt de oudste zoon van een gereformeerd boerengezin bij het schaatsen. Maar dat is fantasie.
Toch worstelt het gezin Rijneveld ook met schuldgevoelens en onverwerkte rouw. Moeder is verpleegkundige, vader was schoolmeester en boer op een gemengd bedrijf met schapen en koeien; er werd thuis alleen maar gewerkt. ‘Ik dacht altijd: als ik maar meehelp dan hebben ze minder verdriet.’ Niemand uit het gezin heeft de roman van Marieke Lucas gelezen. ‘Ze zijn bang dat het te veel over mijn broer gaat, en het zou hun versie van mij maar verstoren’, zegt Marieke Lucas. Wat is hun versie dan? ‘Geen idee… Ze kennen mij niet zoals ik ben. En poëzie is voor hen maar een stel rare woorden bij elkaar.’ Vader leest alleen nog een vakblad over schapen.
Fantasie compenseerde de ernstige dyscalculie die Marieke Lucas’ schoolcarrière belemmerde. Niemand zag het talent. ‘Ik had altijd heel veel vragen maar stelde ze nooit. Hoe kon het dat Jezus ieder jaar weer doodging? Was de juffrouw gewoon in de war?’ De kinderboeken van Hanna Kraan die altijd eindigen met een boze heks die heerlijke appeltaart bakt, maakten dat Marieke Lucas wilde schrijven. ‘Ik geloofde echt dat ik ooit kon wonen in dat bos met dieren.’ Daar was het veilig. Marieke Lucas laat een map zien met zijn eerste verhaal: ‘Hennie de heks’ in keurig kinderhandschrift zonder doorhalingen, met kleine tekeningetjes tussen de woorden, en een geruststellend goede afloop.
De avond is ongemak zit vol gevaar en dood, en loopt bepaald niet goed af. Zijn tweede poëziebundel Fantoom
merrie (2019) put opnieuw volop uit de onzachte jeugdjaren, net als bij Jan Wolkers. De tweede roman, over Oostkapelle waar de zomers werden doorgebracht en over de Watersnoodramp, wordt ‘ruimer’ zegt Marieke Lucas, en is vanuit het perspectief van een zestienjarige jongen geschreven. ‘Dat schrijft heel anders. Bevrijdend!’
‘De onrust schenkt vleugels aan de verbeelding’, las Marieke Lucas op het graf van Maurice Gilliams. ‘Dat is de hele reden waarom ik schrijver ben geworden.’ Maar het werk van Gilliams lezen staat nog op het verlanglijstje. De novelle Werther Nieland van Gerard Reve en
Terug naar Oegstgeest van Wolkers zijn de lievelingsboeken, op Max Porter en Wessel te Gussinklo ‘ben ik best een beetje jaloers’. Rijneveld houdt van veelheid, beeldtaal, sterke verbeelding, van een begin en een einde. Niet te kaal, niet te abstracte ideeën. ‘Ik vind Jaap Robben heel goed, ook vanuit het oogpunt van kinderen geschreven.’ Het ‘hoge plan’ dat sommige jonge feministische schrijvers hebben, spreekt Marieke Lucas niet aan. ‘Ik ben weinig bezig met idealen, ik leef nog als een kind.’
Rijneveld vertrok als 19jarige naar het ‘duivelse’ Utrecht. Het was een moeilijke breuk. Hij voelde zich schuldig over de verlaten ouders en was heel eenzaam. ‘Dan zei ik op straat hoi en dan zei niemand iets terug.’ Bij de logopedist hingen posters met gedichten aan de muur. Misschien zou het lukken zo’n gedicht van Anna Enquist te lezen, zei de logopedist, maar dan moest Marieke Lucas wel heel hard werken. Op de Schrijversvakschool in Amsterdam leerde hij van dichter Wim Brands hoe zélf zo’n gedicht te schrijven. ‘Marieke je dóet maar wat’, was het strenge commentaar op de zware, donkere begingedichten. Dat hielp kritischer te worden. Rijneveld deed mee aan alle poëziewedstrijden en werd eruit gepikt door de VPRO en uitgeverijen.
Pas nu voelt Marieke Lucas een ‘innerlijke redacteur’ die waakt over te veel metaforen en onstuimigheid waar de eerste roman soms aan lijdt. ‘Ik heb echt een smaak moeten ontwikkelen, ook in
‘Koeien zijn mijn allerbeste vrienden, ze begrijpen mij’
‘Ik ben weinig bezig met idealen, ik leef nog als een kind’
kunst en muziek. Als je kunst mooi vindt, dan ontwikkelt je geest zich. Wij gingen nooit naar musea. Ik wist niet wat ik mooi vond, ook niet bij mijn eerste roman.’
Hoe gaat Rijneveld om met de ontvangst en lezers? Negatieve recensies op de roman kon de schrijver alleen aan doordat er veel positieve waren. De aandacht op televisie en de verkoopcijfers maakten de literaire ontvangst juist harder. Rijneveld is minder zelfverzekerd dan hij lijkt. ‘Ik moet dagen bijkomen van een optreden. Ik heb veel last van schaamte. Er wordt altijd naar mijn ouders gevraagd, ik ben bang om in huilen uit te barsten. Na optredens komen lezers zeggen “blijf zoals je bent”. Dat gaat over mijn kinderlijkheid en onbevangenheid. Sommigen willen mij het liefst knuffelen. Laatst was ik op een psychologencongres en zei iemand “Je zit echt in mijn therapeutenhart”. Ik ben open, ik geef mensen iets. Ik moet grappig zijn en ontroeren. De mensen in de zaal zijn een avondje uit en betalen daarvoor.’ Optredens doet hij in mannenpak en na afloop wordt alle spanning onder de douche weggepoetst.
Nog lang waarde de gedachte rond om biologie te studeren. Wekelijks mest Marieke Lucas een koeienstal uit op landgoed Amelisweerd. Voor het plezier van de fysieke arbeid, en voor het adoptiekalfje Werther Charlie, vernoemd naar Reve en Charlie Wemel uit Harry Potter. ‘Koeien zijn mijn allerbeste vrienden, ze begrijpen mij. Misschien ben ik nu door te schrijven over de natuur wel meer bioloog dan ik anders was geworden.’
Rijneveld schaatst op de vroege ochtend op de schaatsbaan en bezweert zo alsnog de kinderangst dat broers en zussen door het ijs zakken. Er komt een moment dat Marieke Lucas de kinderwereld met alle fantasie achter zich laat en volwassen personages gaat bedenken. ‘Als schrijver heb ik een identiteit, maar als Marieke Lucas nog niet. Ik weet niet wat ik ben, ik weet niet waar ik op val. Ik ben bezig met de binnenwereld en niet met de buitenwereld. Kinderen zijn op zichzelf gericht. Of dat bij mij nog gezond is, betwijfel ik.’ Nog steeds staat Marieke Lucas ‘schots en scheef in de wereld’, zoals beschreven in ‘Kindertelefoon’, het gedicht dat hij het liefste voorleest.
Therapie helpt Marieke Lucas, de therapeute is ‘een moederfiguur, de beste die ik had kunnen treffen’, en van piekeren is het gekomen tot zelfreflectie en inzicht in de manier waarop een gezin met rouw omgaat. Rijneveld heeft moeten leren praten, en weet nu: minstens de helft van de jonge schrijvers volgt therapie. ‘Ik ben er heel zeker van: zonder therapie had ik mijn boeken niet kunnen schrijven.’