HOE JE HET ONCONTROLEERBARE CONTROLEERT
Check en dubbelcheck is een heilig principe in de journalistiek. Maar het is niet evident om de soms hartverscheurende verhalen van mensen op de vlucht te verifiëren.
In een interessante column beschreef Annemarie Kas, de correspondente van NRC in Indonesië en ZuidoostAzië, vorige week haar bezoek aan een vluchtelingenkamp van de Rohingya in Bangladesh. Daar stelde ze vast dat mensen die traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt, zich die niet altijd haarscherp herinneren. Dat maakt zulke interviews ‘journalistiek ingewikkeld’, schrijft ze. Bij die uitdrukking bleef ik hangen. Het is een kwestie die me al vaker heeft beziggehouden. Check en dubbelcheck je informatie, krijgt elke beginnende journalist ingelepeld. Het lijkt eenvoudig. Maar dat is het niet altijd.
Wat mensen vertellen over wat ze meegemaakt hebben, valt vaak moeilijk te verifiëren, zeker als het gaat over gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld in oorlogsgebied of tijdens een vlucht. Dat is ook de ervaring van Yves Delepeleire, Kasper Goethals en Ine Roox, drie journalisten van De Standaard die de voorbije jaren vaak schreven over migranten en slachtoffers van vervolging of oorlogsgeweld. Hoe beoordeel je in de praktijk of een asielzoeker, een vluchteling of een ander slachtoffer je de waarheid vertelt, vroeg ik hun. Het eerlijke antwoord van alle drie was: zekerheid heb je nooit. Maar uit hun aanpak van dergelijke verhalen zijn wel enkele principes te distilleren.
1. Weet met wie je praat.
Als je niet met een tolk werkt, kom je in een vluchtelingenkamp bijna onvermijdelijk terecht bij getuigen die (behoorlijk) Engels spreken. Dat betekent meestal dat ze een hogere opleiding hebben genoten. Dat tekent hun ervaringen. Een Afghaan die goed Engels spreekt, is niet representatief voor de vaak minderjarige Afghaanse jongens zonder diploma die hier asiel aanvragen. Tolken zijn daarom belangrijk.
Soms krijg je alleen de woordvoerder of ‘leider’ van vluchtelingen van een bepaalde nationale, etnische of godsdienstige ‘groep’ (Afghanen, Syriërs, jezidi’s) in een kamp te spreken. Zij hebben vaak een eigen agenda, die er meestal op neerkomt de slachtofferrol van de eigen groep uit te vergroten. Ook onderlinge conflicten tussen groepen migranten kleuren soms de verhalen.
Met transmigranten is het moeilijk werken. Zij hebben er geen belang bij om te liegen – ze willen hier toch niet blijven – maar ze staan meestal wantrouwig tegenover journalisten. Dat blijkt ook uit reportages die verschenen zijn in de krant over het Noordstation in Brussel.
Onpartijdig zijn de getuigen zelden, ze hangen allemaal een gekleurd verhaal op. Dat kan, maar dan moet de lezer wel duidelijk gemaakt worden welke kant ze gekozen hebben in een conflict.
2. Check de feiten die je kan checken. Als asielzoekers in België (wier aanvraag nog niet afgehandeld is) weigeren om een journalist hun dossier te laten inzien, is dat een slecht teken. Zelfs als ze wel inzage geven, maak je het best duidelijk dat het om hun beweringen gaat wanneer je hun verhaal vertelt. Maar ook als een dossier afgesloten is, en hun asielaanvraag ingewilligd of geweigerd is, is het vaak nodig om documentatie op te vragen en feiten te checken.
Dat kan op verschillende manieren: foto’s vragen van de plaatsen waar ze tijdens hun vlucht geweest zijn – de meeste vluchtelingen hebben een smartphone, en sommigen hebben daar honderden foto’s op staan. Checken wat op Facebook over hen te vinden is. In een kamp inlichtingen inwinnen over je getuige bij de ngo’s die daar werken en bij andere vluchtelingen: hoe betrouwbaar is hij? Op zoek gaan naar andere getuigen die het verhaal kunnen bevestigen: mensen met wie ze gereisd hebben, die hen onderweg geholpen hebben ...
Vragen, en blijven vragen dus. Zo komen er soms inconsistenties in het verhaal aan het licht. Als het mogelijk is, kan samenwerking met collega’s van andere (internationale) media daarom nuttig zijn: meer journalisten hebben meer vragen. Ook bij lokale collegajournalisten kan je polsen naar de geloofwaardigheid van getuigen of organisaties.
3. Let op de context en neem je tijd. Het individuele verhaal van de getuige moet stroken met het bredere verhaal, met andere verhalen van andere getuigen en feiten die bekend zijn over wat er gebeurd is. Een getuige hoeft niet te liegen om een vertekend beeld te geven van de situatie, hij kan dingen verzwijgen. Daarom is het vaak nuttig om vragen te stellen over hun leven voor het trauma of de vlucht. Dan vertellen ze hun verhaal vaak spontaner en organischer. Maar, zoals ook Annemarie Kas in haar column opmerkt: herinneringen aan traumatische gebeurtenissen kunnen vertekend zijn. Inconsistenties zijn niet noodzakelijk leugens.
4. Hoed je voor sensatie.
‘Ga nooit voor de snelle, spectaculaire of sensationele quote die je zogezegd alleen hebt’, waarschuwen ze alle drie. ‘Als een verhaal onwaarschijnlijk klinkt, is het waarschijnlijk ook niet waar.’
De ombudsvrouw houdt de redactie van De Standaard wekelijks een spiegel voor. Opmerkingen over journalistiek in De Standaard kan u melden via ombudsvrouw@standaard.be en via www.standaard.be/ombudsvrouw