Eerste profwedstrijd: de Ronde van Frankrijk
Terwijl ‘De Standaard’ op bezoek gaat bij de 39jarige bouwkundig ingenieur Yasser Arafat ‘ergens in Jordanië’, bezorgt Roger Pingeon de Fransen eindelijk een zege.
Na de negende rit stapt journalist Louis Van Roy naar dagelijkse gewoonte naar het hotel van Eddy Merckx. ‘Eens in de kamer van Eddy
– hij zat hete thee te slurpen en knabbelde koekjes – opende hij terstond zijn betoog. Ik kon vandaag niet winnen van Pingeon. Hij bemerkte onze glimlach. Je mag me echt geloven: ik ben regelmatig in de spurt geklopt.’
Maar dat geloven de Belgische journalisten dus niet. ‘Eddy, deze jonge man van 24 met zijn gerijpt verstand van een van 44, gebruikt in alle omstandigheden zijn hersenen. Hij luisterde niet naar de stem van zijn bruisend temperament en vergenoegde zich ermede Pingeon te volgen.
Hij was de enige die daartoe bekwaam was’, schreef Willem Van Wijnendaele. ‘Bovendien hadden wij de indruk dat hij er in de laatste 300 meter niet alles uithaalde om Pingeon de ritzege te ontnemen.’
De winnaar van de Tour van 1967 heeft in ieder geval een goeie dag, want wanneer hij aanvalt op de col de la Forclaz volgt alleen Merckx: Poulidor verliest anderhalve minuut, Janssen en Gimondi twee.
Derde in Chamonix is Lucien Van Impe, amper 22 en met de Ronde Van Frankrijk aan zijn allereerste profwedstrijd toe. Hij kreeg veertien dagen voor de Tour een profcontract bij het Franse SonolorLejeune. Gedeisd houden en proberen te overleven, zou je dan denken. Maar al in de eerste etappe ontsnapt Van Impe net voor de Muur van Geraardsbergen. Daar wordt hij bijgehaald door Merckx, kan aanpikken en maakt deel uit van een kopgroep met elf grote namen. ‘Jammer dat we weer ingelopen werden. Stel je voor: mijn naam tussen mensen als Gimondi, Vansprin gel en Janssen.’
Daarna ontdekt de wielerwereld wat Van Impe zelf al had vastgesteld een jaar eerder in de Ronde van de Toekomst: hij kon klim men. Op het einde van de Tour zou Willem Van Wijnendaele schrijven: ‘De vereerde titel revelatie schenken wij zonder aarzelen met verklaarbare vreugde aan Lucien Van Impe. Dat is nu eens waarlijk een geboren klimmertje. Hij spurt tegen de cols op alsof
het geen inspanning kost. Als het niet was dat wij pertinent weten dat hij van Mere en uit de Vlaanderen is en onze taal spreekt, dan zouden wij dat sympathieke baasken voor een Italiaan of een Spanjaard nemen, afkomstig uit het hooggebergte. Wie weet of wij in hem niet een toekomstig bergkoning hebben gevonden?’
Zes keer zou Van Impe de bolletjestrui veroveren. ‘Ik denk dat ik een ronderenner ben. Na elke rit ben ik moe, maar twee uur later is mijn polsslag weer gedaald tot 45’, zegt hij na zijn derde plaats en hij voegt eraan toe dat hij dolgraag een bergrit wil winnen. ‘De fotografen zouden blij zijn, want de lach die Merckx hen al zovele dagen hardnekkig onthoudt, zou hun plaatjes tot in de hoeken vullen. Want, de Ronde is voor Van Impe een grote taart waarvan hij de puntige mopjes slagroom het liefst opsmult.’
In Chamonix lachte Van Impe nochtans niet. ‘Hij had geen oog voor de persmensen die hem met vragen overstelpten. Hij zocht naar een bekend gezicht. Hebt ge mijn lief niet gezien? Ik had hier met haar afgesproken. Ik heb steeds tussen de toeschouwers gekeken. Maar ik vond haar niet.’
‘Als het niet was dat wij pertinent weten dat hij van Mere is, dan zouden wij dat sympathieke baasken voor een Spanjaard nemen’