Alleen een misdaadverhaal stopt bij het vonnis
We staan te weinig stil bij de vraag hoe beschuldigden en nabestaanden hun leven weer moeten oppikken na een assisenproces,
Op een dag in 2016 verdween de hand van een Brusselse rechter in een urn. Ze kwam er weer uit met een papiertje waarop mijn naam stond: ik moest in een assisenjury zetelen bij een moordzaak. Sindsdien kan ik niet anders dan gefascineerd zijn door assisenprocessen.
Als ik een bericht erover op de radio hoor, gaat mijn eigen hand automatisch naar de volumeknop. Dan komt het ook allemaal weer terug: hoe ik destijds opeens in het justitiepaleis zat, hoe ik luisterde naar de getuigen, hoe ik mijn oordeel probeerde te vormen. En ik probeer me dan ook altijd weer voor te stellen hoe het dit keer zal verlopen. Hoe zo’n jurylid dagenlang in de rechtszaal zal moeten vertoeven, vragen zal stellen, vertwijfeld zal zijn, en achteraf naar huis zal gaan en alles zal voelen nazinderen.
‘Wat vind je nu eigenlijk van de assisenprocedure? Ben je voor of tegen volksjury’s?’ Het is een vraag die ik sinds die juryervaring in 2016 vaak hoor. De laatste dagen ook specifieker: ‘Wat vind je van dat euthanasieproces?’ (DS 15 januari). In Aantekeningen bij een moord, het boek dat ik naar aanleiding van mijn jurydeelname schreef, en waarin ik nabestaanden en beschuldigden uit verscheidene assisenzaken heb geportretteerd, heb ik vooral geprobeerd om dat soort vragen niet snelsnel te beantwoorden.
In een assisenproces wordt een grillige werkelijkheid teruggebracht tot een simpele ja of nee, maar daarom moet je de vraag over assisen niet terugdringen tot alleen ja of nee. In plaats daarvan loont het de moeite om na te denken over de verschillende manieren waarop je burgers kunt betrekken bij het strafrecht of in ethische maatschappelijke discussies (overigens, in het geval van zoiets als euthanasie kunnen gelote burgers wellicht makkelijker buiten de strafrechtelijke setting bij het debat betrokken worden, een beetje zoals de Citizens’ Assembly in Ierland dat enkele jaren geleden deed met de discussie over abortus). Maar het loont vooral de moeite om aandacht te schenken aan andere vragen die naar aanleiding van zo’n strafproces kunnen worden gesteld — belangrijke kwesties die geen antwoord kunnen vinden binnen de gerechtelijke procedure zelf.
True crime op Netflix
Dat gaat onder meer hierover: hoe gaat het leven van de beschuldigden en nabestaanden achteraf verder? Kan het maatschappelijke weefsel dat kapot is geraakt ooit opnieuw hersteld worden? Kan dat achteraf, na het vonnis? Of kan dat
misschien al voor het tot een proces komt? Hebben we daarin als maatschappij een verantwoordelijkheid?
Een assisenproces is iets anders dan een misdaadverhaal. Wat ook de uiteindelijke uitspraak is, het stopt niet met het vonnis. We staan er te weinig bij stil in tijden van snel verdwijnende berichtgeving, hapklare opinies, en gelikte true crime op Netflix, maar beschuldigden en nabestaanden zijn nooit eendimensionale personages in een makkelijk moraliserend toneelstukje. Het zijn complexe personen met ingewikkelde levens die na het einde van het proces verder moeten gaan. Levens waarin trauma’s, boosheid, behoefte aan erkenning en verlangen naar dieper menselijk begrip blijven bestaan.
Is de vraag over de volksjury dan naast de kwestie? Niet helemaal. Ik vind het goed dat we nadenken over hoe we over de schouders van de toga’s kunnen meekijken naar de procedures: wat in de wereld van het strafrecht gebeurt, is een inherent deel van onze wereld. En dat we dus kunnen ervaren hoe rommelig, complex en fundamenteel onkenbaar de waarheid is, ook al moet er uiteindelijk wel een enkelvoudige juridische waarheid boven komen drijven.
Beschuldigden en nabestaanden zijn nooit eendimensionale personages in een makkelijk moraliserend toneelstukje
Logge ballast
Maar ik vind vooral dat er ook meer aandacht nodig is voor wat er buiten de gerechtelijke procedures — vooraf én achteraf — met beschuldigden, daders, slachtoffers en nabestaanden gebeurt. Dat we daar, als individuele burgers, als maatschappij, meer kennis zouden moeten over hebben. Zeker ook met betrekking tot de nabestaanden en de logge ballast aan ervaringen die zij moeten meeslepen in hun leven, want daarover gaat een strafrechtelijk proces zelf uiteindelijk nauwelijks.
In mijn vele gesprekken met nabestaanden heb ik ontdekt dat wat zij nodig hebben vaak iets anders is dan meegetrokken worden in de argumentatiestrijd die de advocaten en de samenleving in hun naam voeren. Hoe heftig en urgent hun gevoelens van boosheid en vergelding ook zijn, winnen in de assisenzaal is uiteindelijk vaak niet wat hun een begin van troost biedt. Wel iets anders, iets dat sommigen af en toe vinden: het gevoel dat de wereld toch nog ergens werkt, dat ondanks alles menselijk vertrouwen toch weer mogelijk blijkt. Soms door de moed te vinden om, bijvoorbeeld onder begeleiding van professionele herstelbemiddelaars, de andere in de ogen te kijken, in gesprek te gaan met de daders, en aan hen de vragen te stellen die op het proces niet aan bod konden komen wegens juridisch irrelevant. Op die manier vinden ze vaak een voller gevoel van afsluiting. En vooral: ze ontdekken soms hoe ze weer iets kunnen opbouwen in hun leven, hoe ze weer meer kunnen zijn dan alleen ‘slachtoffer’.