Achter witte lakens
Is trots op zijn vrouw, een verpleegkundige, maar maakt zich ook zorgen. Hoelang kunnen zij en haar collega’s dit ritme nog volhouden?
Een deel van de uitrusting van zorgverleners in coronatijden.
Ziektebriefjes schrijven is een vorm van bandwerk geworden, maar ik kan er geen geven aan de persoon die het het meest nodig heeft
Het is de avond van 31 maart. Mijn werk als huisarts zit erop, mijn vrouw moet nog beginnen aan haar werkdag. Ze maakt zich klaar om ons veilige kot te verlaten. Haar blik doet me denken aan die van een soldaat die de trein opstapt richting het front. Haar ogen zijn leeg, haar zinnen onsamenhangend. Wat er zal gebeuren, weet ze niet, wel dat het een nachtmerrie wordt.
Ze rijdt weg om als verpleegkundige een zoveelste shift te draaien in wat nu wellicht de beste benadering is van de hel op aarde: de dienst intensieve zorg. De plek waar patiënten zweven tussen leven en dood, en overgeleverd zijn aan de schijnbare willekeur van het coronavirus. Op een manier die we wel willen, maar niet kunnen verstaan, doet het virus zijn ding. De ene patiënt doorstaat de zware beproeving, de volgende verliest de strijd zonder veel waarschuwing.
Tussen die patiënten laveert mijn vrouw in haar uniform: een beschermende schort, twee paar handschoenen, een spatbril, een mondmasker en een gezichtsschild. Ze is deel van een peloton dat bestaat uit artsen en verpleegkundigen die elke seconde doen wat ze kunnen om het pleit in het voordeel van de patiënt te beslechten. Dat lukt soms, maar veel te vaak niet.
Telkens als een patiënt, die luttele momenten voordien nog stabiel was, als uit het niets door de mazen van het net glipt, laat dat diepe sporen na bij de aanwezige zorgverleners. Geen dag gaat voorbij of er knapt iets bij iemand. De ene keer staat de anders koelbloedige anesthesist wezenloos te kijken naar de zoveelste flauwvallende patiënt, de andere keer moet een verpleegkundige de kamer uitlopen, omdat ze door haar beschermkledij de tranen niet kan wegvegen. Tijdens haar werk houdt mijn vrouw zich sterk, maar eenmaal thuis doet de mix van oververmoeidheid en onvoorstelbare indrukken zijn werk.
Roofbouw
Als echtgenoot en huisarts bots ik op mijn eigen machteloosheid. De laatste weken schrijf ik het ene ziektebriefje na het andere voor vaak eerder lichte luchtwegklachten. Logisch, want achter elke nies, hoest of snotneus kan het coronavirus schuilgaan. Het overgrote deel van de patiënten hoor ik niet meer terug, want ze zijn na ongeveer een week gelukkig weer genezen. Maar als ik mijn eigen vrouw zie, gaan alle alarmbellen rinkelen bij mij. Ziektebriefjes schrijven is voor mij een vorm van bandwerk geworden, maar ik kan er geen geven aan de persoon die het in mijn ogen het meest nodig heeft.
Door haar wil om voor mensen te zorgen, pleegt ze roofbouw op haar fysieke en mentale gezondheid. Iets wat ik trouwens zie bij alle zorgverleners, of ze nu werken in een rusthuis, ziekenhuis of in de thuiszorg. Niemand wil wegblijven van de zorgbehoevende patiënt, niemand wil zijn medesoldaten in de steek laten. Valt er dan toch iemand uit, dan moet een collega dubbel zo hard werken om iedereen de beste zorgen te bieden.
Daarom zou het mooi zijn om in het volgende journaal voor een keer niet te moeten horen dat het in de ziekenhuizen nog goed te doen is, aangezien er nog zoveel bedden op intensieve zorgen vrij zijn. Het zou mooi zijn mocht het gaan over de handen die daar ziekenhuisbedden van maken. Zonder die handen kon de patiënt evengoed thuisgebleven zijn. En het is over die handen dat ik me grote zorgen maak. Want zodra deze crisis bezworen is, zullen mijn vrouw en haar collega’s er opnieuw moeten staan voor al het ‘gewone’ werk. Werk waarvoor er sowieso al vaak te weinig personeel was. Ik vrees dat zij de prijs cash zullen betalen met fysieke en mentale problemen. Zij zullen blijven doorploeteren. Niet tot ze de spreekwoordelijke muur tegenkomen, maar tot ze er met een sneltreinvaart tegen zullen knallen.
Held van de zorg
Versta me niet verkeerd. Ik ben trots dat onze politici in nood toch even stoppen met kibbelen om verregaande maatregelen te nemen. Ik ben trots dat we als huisartsen in een week tijd het geweer van schouder hebben veranderd en ons in triageposten hebben gegroepeerd. Ik ben trots dat de ziekenhuizen heel snel lessen trokken uit de Italiaanse nachtmerrie en klaarstonden wanneer ze nodig waren. Ik ben trots op alle burgerzin en solidariteit die ik nu zie ontluiken, hoewel de situatie nog steeds moeilijk te bevatten is.
Maar ik ben vooral trots op mijn vrouw, die er telkens weer staat, hoewel ze eigenlijk liever geen ‘held van de zorg’ was geweest. Daarom hoop ik oprecht dat wanneer de witte lakens binnengehaald zijn en de spontane applausjes stilvallen, de strijd van alle zorgverleners geen kanttekening wordt in een rapport over nieuwe besparingen.
ILJA LEONARD PFEIJFFER Nederlandse schrijver. Woont en werkt in Genua.