‘Hol lagen de van doodsangst duistere ogen’
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte de Limburgse schrijver en minderbroeder Hilarion Thans (18841963) als verpleger in een lazaret in NoordFrankrijk. In zijn boek Mijn oorlog (1921) nam hij een schrijnende getuigenis op over de lange doodsstrijd van een luitenant die het slachtoffer was geworden van Spaanse griep:
‘Hij had de griep op haar kwaadst. De ontbinding der longen was nog een kwestie van uren. Ik heb hem het buisje in den neus gestoken waardoor hem zuurstof wordt ingejaagd, en bij tijden mag ik hem een lepel schuimwijn geven. Rond elf uur tekende zich de crisis. De adem snakte korter, werd een kreunend gehijg. Met dolende handen begon hij de dekens vlak te strijken over zijn borst. Bij pozen rukte hij, om vrijer te ademen, het zuurstofapparaat weg.’ ‘Al heter verschroeide een brand hem de longen. Neustop en lippen werden blauw.
’t Kreunen hijgde luider. Met duistere schrikogen en gestrekte handen weerde hij onzichtbare wanwezens af. En de doodsstrijd begon. Ik nam zijn handen in de mijne, moest me over hem heen leggen om hem in bed te houden. Vluchten wilde hij, weg, naar huis, naar zijn jonge vrouw.’
‘Als de slinger van een klok, begon zijn arm hoofd heen en weer te rollen, van links naar rechts, van rechts naar links, meedogenloos – en telkens met een zachte kreet. Gans zijn aanschijn was blauw, rood schuim omkruifde zijn lippen, hol lagen de van doodsangst duistere ogen. Van ’t omwoelde bed hingen af de verfrommelde lakens; de opperdeken had hij, in de duistere uren, met de tanden aan flarden gereten; en nog immer poogde hij, met afwerend handenpaar, een gewicht af te wentelen van zijn borst.’
‘Het nachtelijk gekreun, de gesmoorde morgenklacht, was overgeslagen tot een luiden schrei, met elke ademtocht herhaald. De stervende, blauwzwart nu, met de ogen gebroken, en een uitdrukking op zijn gelaat als de droefste ChristusopzijnKruis, lag in de armen van zijn vrouw en zijner moeder.’