Het kot is te klein
De magazines staan er vol van. Retro interieurs in betoverende huizen met prachtige tuinen. Ik beken, ik ben jaloers, zeker in deze tijden. Ik stel mezelf gerust. Er zijn ook voordelen aan klein wonen in een grootstad. Geen plaats om onnodig spullen te stockeren. Geen gazon dat moet worden afgereden, wél een klein balkon vol bloemen. Ik woon op de vijfde verdieping van een gebouw uit de jaren 30, met een mooi draaiende trap. Mijn keuken grenst aan een binnenkoer. Het leven dat ik normaal buitenshuis observeer, aanschouw ik nu vanop mijn balkon. Van sommige bewoners zie ik alleen de voeten of hoor ik hun stem. Ik word bedwelmd door de kruiden waarmee mijn Parijse buurvrouwen het virus hopen te bestrijden. Ik hoor telefoongesprekken met Italië, de vioolspelende Pool rookt zijn pijp en een Indiase man hangt de was op. Ik hoef niet door de haag naar de buren te gluren. Ik krijg het leven te zien door een stukje spiegel of in de reflectie van een raam. Twee mannen aan de overkant buigen zich over een kamerplant, met elk een banaan in de hand plukken ze zorgvuldig de dorre blaadjes weg. En elke donderdagavond is er een djset op het terras van mijn Libanese buren. Met spots en cocktails, stevige beats en vintage Madonna spelen ze de binnenplaats plat.
Wanneer de avond valt en de buurt bedaart, val ik ook stil, voor tv. Bij het ontbijt wil mijn dochter weten waarover de film ging die ik de vorige avond zag. Verhalen helpen om haar vurige lijf, dat in dit kot geen kant op kan, te sussen. Ik vertel dat een man, opgesloten in de gevangenis, met een kleine hamer die hij in een boek verstopt, een gat in de muur van zijn cel kapt. Het gat verbergt hij achter een poster van een mooie vrouw. Na twintig jaar kappen is hij eindelijk door de tunnel uit zijn cel ontsnapt.
Later vind ik in haar kamer verbrokkeld kalk op de grond, daarnaast een hamer. Achter een scheef hangende poster zie ik een poging tot het kloppen van een gat. Ik besef dat mijn dochter ook haar ontsnappingsroute zoekt. ‘Putten graaf je beter in de aarde’, zeg ik. ‘Maar ik heb geen tuin!’. Het kot is te klein. De huiswerkmomenten hebben we om die reden ook naar het parkje voor onze deur verplaatst. Terwijl buurtbewoners hun hond uitlaten, scandeert zij al touwtjespringend de tafel van zeven.
Maar één keer boven slaat de benauwdheid toe. Alleen verbeelding kan haar redden van deze muren. In een rush van adrenaline haalt ze haar boekenkast leeg, grijpt een stoeltje en een opklaptafel van mijn balkon. Met krijt tekent ze raadsels, een vergrootglas hangt met een koordje vast, krantenknipsels versieren de wanden van de kast. Ze is nu detective die verdachten opspoort en de boekenkast is haar geheime kamer. Wat er met de boeken moet gebeuren? ‘Die gooien we door het raam!’ Behalve het dikste, daar moeten we de hamer in bewaren. Ieder zijn horizon. Zij haar geheime kast, ik mijn balkon.
Elke week pent een gastschrijver een tranche de vie neer. Deze maand: Jessa Wildemeersch is actrice en theatermaakster. Ze zoekt liefst de zonnestraal onder een overtrokken wolkendek.
Achter een scheef hangende poster zie ik een poging tot het kloppen van een gat. Ik besef dat mijn dochter ook haar ontsnappingsroute zoekt