Tussen onzichtbaar en hyperzichtbaar
Abdelkader Benali probeert het alledaagse racisme uit te leggen aan de hand van anekdotes en met de hulp van Levinas.
In De vreemdeling. Racisme uitgelegd aan onszelf blikt de Nederlandse auteur Abdelkader Benali terug op veertig jaar ervaring met racisme, discriminatie en anderszijn. Haast vrijmoedig gaat hij op zoek naar een antwoord op de vraag ‘Hoe blijven we gevoelig voor het vreemde, in onszelf en de ander?’ en laat zich daarbij inspireren door de FransJoodse filosoof Emmanuel Levinas. Een ambitieuze onderneming, waarin hij slechts gedeeltelijk slaagt.
Zijn filosofische mijmering begint op een Marokkaans strand tijdens een warme zomerdag. Hier, vertelt hij ons, kan hij opgaan in de massa, heerlijk genietend van de anonimiteit. Maar die onzichtbaarheid is van korte duur: zodra hij een gesprek probeert aan te knopen met lokale bewoners, klinkt zijn Nederlands accent door. Deze scène illustreert het lot van zoveel mensen uit de diaspora die, constant meanderend tussen twee culturen, zich nergens helemaal thuis kunnen voelen. Die spanning tussen onzichtbaarheid en hyperzichtbaarheid komt in zijn boek in verschillende vormen terug.
De hyperzichtbaarheid ervaart hij vooral in Nederland waar zijn identiteit wordt vormgegeven door de blik van de ander. Aan de hand van persoonlijke ervaringen onderzoekt hij hoe de dominante blik een ‘maskertje’ over hem legt en hem in een keurslijf dwingt. Vaak gehoorde opmerkingen zoals ‘je ziet er niet Marokkaans uit’ en ‘ik hoor bijna niet dat je Marokkaans bent’, ontmaskert hij als verhulde racistische opmerkingen die hij schertsend omschrijft als ‘promotie op de etniciteitsladder’. De subliminale boodschap die wordt meegegeven is namelijk: ik vind jou aangenamer en leuker omdat jij de negatieve connotaties die ik associeer met Marokkanen niet belichaamt.
Krullen
Op een toegankelijke manier ontleedt Benali schijnbaar onschuldige herinneringen en slingert hij ons van een hedendaags strand in Marokko naar zijn aankomst in Nederland in 1979 en naar een verjaardagsfeestje tijdens zijn kleuterjaren. Daar werd hij zich voor het eerst echt bewust van zijn anderszijn, toen een oude Nederlandse dame hem een compliment gaf over zijn krullen. Veel van de situaties die Benali beschrijft, zijn herkenbaar voor mensen met een migratieachtergrond: ongemakkelijke gesprekken die dreigen uit te monden op een confrontatie, niet weten of een vraag voortkomt uit oprechte nieuwsgierigheid of uit diep ingebakken vooroordelen, en de vermoeidheid en verslagenheid die daarmee gepaard gaat.
Zo toont hij dat, om het fenomeen van racisme te begrijpen, anekdotisch bewijsmateriaal even waardevol kan zijn als cijfers en statistieken. Alleen is het jammer dat zijn analyses te vaak aan de oppervlakte blijven steken. Door de vele verwijzingen naar Levinas, die er soms bij de haren lijken te zijn bijgesleurd, de oeverloze herhalingen over de functie van taal en de maskertjes die wij creëren, zie je soms door de bomen het bos niet meer. Zijn sappige taal, een mengelmoes van spreektaal en oerNederlandse uitdrukkingen die af en toe vreemd klinken in Vlaamse oren, maakt het zaakje soms nog onduidelijker.
Aan het begin van het boek geeft Benali een waarschuwing mee: racisme is ‘geen verhaal met een kop en een staart’, maar een complex kluwen dat zich niet in een lineair verhaal laat gieten. Hij wil zijn lezers de verwarring doen voelen die hem zo vaak te beurt viel in allerlei pijnlijke situaties. Je zou dat cynisch kunnen opvatten als een manier om zich in te dekken voor het bijwijlen chaotische verhaal dat volgt.
Benali wil zijn lezers de verwarring doen voelen die hem zo vaak te beurt viel in allerlei pijnlijke situaties
Op zijn sterkst is hij als hij de blik inwaarts keert en het effect van racisme beschrijft: gebukt onder normatieve blikken en uit angst zijn gesprekspartner te schofferen, probeerde hij zichzelf als de Ideale Ander te presenteren. Vakkundig werpt hij een licht op de schaamte die slachtoffers van racisme ervaren. Helaas zijn die reflecties te vluchtig om echt een punt te maken. Voor je het weet, slaat hij weer een andere zijweg in.
Het is niet niets waar hij de vinger op legt: alledaags racisme, de dreiging van de Ander, microagressie, de gepolariseerde samenleving. Toch blijft hij hoopvol. Dat blijkt onder meer uit het ontroerende verhaal van zijn analfabete moeder die haar handtekening mag oefenen wanneer ze haar Nederlands paspoort ophaalt. Of hoe de ander tegemoet treden met oog voor waardigheid en gelijkheid, de enige uitweg is uit een schijnbaar uitzichtloze situatie.