DE ECHTE RIJKDOM VAN DE NATIE
Waar een virus al niet goed voor is. De in onbruik geraakte volkswijsheid ‘meten is weten’ beleeft een derde jeugd en gidst het land nu via wegen van berekende risico’s naar de normaliteit. Met de ontslagronde bij Brussels Airlines en de vraag voor een paar honderd miljoen euro overheidsgeld werd duidelijk in welk zwaar weer een deel van de economie is verzeild geraakt.
De volgende dagen en weken kan het kabinet van Financiën een stormloop van bedrijven en sectoren in acute liquiditeitsnood verwachten. Deze regering mag dan al een minderheidskabinet zijn, door de uitzonderingstoestand is ze incontournable. Weinig naoorlogse regeringen hadden zoveel macht als dit kreupelkabinet. Dat er voor de gedegen Alexander De Croo (Open VLD) – promoveerde hij in stilte tot dienstdoend premier? – een glansrol is weggelegd, kan niet echt verbazen. En toch, een liberaal als sluiswachter van een vloed aan overheidsgeld ...
De eerste fases van de coronacrisis waren en blijven moeilijk en stresserend, maar de echt uitputtende confrontatie begint pas met fase 3: het debat over de rekening en wie die mag betalen. Gelukkig kan ‘meten is weten’ hier eveneens van nut zijn en ons sturen om een solidaire verdeling van de kosten te vinden.
Cijfers uit 2014 kunnen helpen. In een Europees project, de ‘Eurosystem Household Finance and Consumption Survey’ (HFCS), om de vermogensverdeling in kaart te brengen, interviewde de Nationale Bank meer dan 2.000 Belgische gezinnen. Bij gebrek aan een Belgisch en Vlaams vermogenskadaster bestaan er geen betere data over de verdeling van de rijkdom in dit land. Als het cijfermateriaal al een tekort heeft, is het dat de allerrijkste Belgen er fors ondervertegenwoordigd zijn en de ongelijkheid dus behoorlijk onderschat is.
Een groot deel van de bevolking heeft geen reserves om zelfs maar een kort inkomensverlies te overbruggen. De onderste 25 procent op de ladder van de rijkdom heeft weinig of geen nettovermogen en de onderste 10 procent zit bovendien met meer schulden dan eigendom. Bij de minste tegenslag lopen ze het gevaar kopjeonder te gaan en voor lange tijd in armoede weg te zinken. Dat is de groep die bij de volgende besparingsronde buiten schot moet blijven. Daartegenover staan de 10 procent topvermogens. Om tot de club te behoren, moest je in 2014 een vermogen van tenminste 700.000 euro hebben. Samen is de hele 10 procentclub bijna even rijk als de rest van de bevolking. Terwijl de onderste helft 11,5 procent van het Belgische vermogen bezit, bezit de bovenste 10 procent bijna 43 procent of bijna het viervoudige.
Die cijfers zou de Wetstraat in stenen tafelen moeten beitelen, want een beter kompas voor het toekomstige fiscale en begrotingsbeleid is er niet. Althans, als het beleid in draagkracht en de eerlijke verdeling van lasten is geïnteresseerd. De cijfers relativeren de mooie praatjes dat België op het vlak van gelijkheid model kan staan voor de rest van de wereld. Het is niet omdat de verdeling van rijkdom en inkomen hier evenwichtiger is dan in de Verenigde Staten en veel andere Europese lidstaten, dat ons land een Nobelprijs verdient.
De vaststelling dat de rijkste 10 procent
De meest uitputtende confrontatie begint pas met fase 3: het debat over de rekening en wie die mag betalen