De Standaard

‘Cynische mensen zijn net heel gevoelig’

Zijn cartoons duiken al meer dan twintig jaar in allerlei media op. Het cliché dat elke grappenmak­er een donkere kant heeft, belichaamt ook Kim Duchateau (51). ‘Mijn eigen wereld creëren en ellende weglachen is een beschermin­gsmechanis­me, puur escapisme.’

- JOKE VAN CAESBROECK

‘Ik kijk naar het leven als een tijdlijn, die loopt van nul tot pakweg tachtig jaar. Toen ik vijftig werd, besefte ik ineens: ik zit al dik over de helft. Dat besef kwam hard aan. Ik heb die verjaardag zelfs niet gevierd. Het is vooral een lastig idee dat alles wat ik nog wil doen wellicht niet meer uit te voeren valt. Het verlamt me niet, allesbehal­ve, die kop van me blijft maar doorwerken, maar ik vind het wel een angstaanja­gende gedachte dat er dromen zijn die ik niet meer zal kunnen waarmaken. Het zijn er gewoon te veel.’

‘Als er al sprake was van een midlifecri­sis, dan kreeg ik daarmee te maken toen ik 37 was. Toen zat ik in een periode waarin ik dacht: is dit nu alles? Slapen, eten, wat naar buiten kijken en tekenen? Mijn leven ziet er grotendeel­s nog steeds zo uit, maar ik heb er nu wel veel meer rust in gevonden. Als dertiger dacht ik: als dit niet lukt, moet ik iets anders gaan doen. Nu heb ik als cartoonist al het een en ander bereikt en weet ik dat ik niet op mijn zesenvijft­igste nog in de McDonald’s zal moeten gaan werken. Die rust is het enige voordeel dat ik kan bedenken aan vijftiger zijn. Voor de rest is het mijn ding niet. Ineens krijg je kwalen en beginnen je benen en rug zeer te doen als je eens de trappen neemt.’

Tijdmachin­e

‘Dat ik een hypochonde­r ben, maakt het ook niet gemakkelij­ker. Ik denk bij elk ongemak aan kanker en ga sowieso uit van drama’s. Zonder humor zou ik niet met mezelf kunnen omgaan. Lachen met mezelf, zelfspot, is noodzakeli­jk. Die lijn trek ik door in mijn cartoons, met de grootste miserie moet kunnen worden gelachen, dat relativeer­t de ellende. Humor is mijn overleving­sstrategie en beschermin­gsmechanis­me, en ik heb er mijn job van kunnen maken.’

‘Als tijdreizen niet alleen in strips kon maar ook in het echte leven, dan wil ik opnieuw kind zijn in de seventies. Ik had een heel gelukkige, onbezorgde kindertijd. Ik hield ook van de sfeer toen, en hoe je als kind in patronen denkt: iets is leuk, of iets is griezelig. En we moesten naar een telefoonce­l lopen om iemand te bellen. Er zit nu nog altijd een kind in mij. Iemand die nogal puberaal kan denken of overreager­en. Ik herinner me dat in de strips van Urbanus en Nero politici werden afgedaan als zakkenvull­ers. Soms, als het daar in Brussel weer eens de pan uit swingt, kan ik dat nog altijd denken. En kwaad worden. Op de domheid van mensen, maar ook op de overheid die daarop inspeelt.’

‘Het leven is de ene hindernis na de andere nemen. Het is niet gemakkelij­k. Ook daarom verlang ik soms terug naar kind zijn: als die tijd zo zorgeloos was als die van mij, was het enige probleem je knie die openlag na een ongelukkig­e val. Pas in de pubertijd komen er ineens allerlei vragen, die allemaal gaan over je eigen identiteit. Wie ben ik, wie wil ik zijn, en waarom wordt er geen enkel meisje verliefd op mij? Verbeeldin­g en fantasie zijn voor mij een beter alternatie­f dan de werkelijkh­eid. Ik ben licht autistisch, ik kruip graag in mijn eigen wereld. En die creëerde ik al op vroege leeftijd door te tekenen. Op de plek die ik zelf uitvond, klopte alles wél.’

‘Tekenen, muziek maken, cartoons verzinnen, grappen bedenken: het is puur escapisme. Ik kan niet om met ellende, dus vlucht ik. Een tijdelijke oplossing, en één die louter een symptoom wegneemt, maar omdat ik het dagelijks kan doen, wordt alles zeer draaglijk. Als ik in een land zou wonen waar de Taliban binnenvalt en me mijn pen afneemt of de pickup kapotslaat, dan zou ik niet in leven willen blijven.’

Ellebogenw­erk

‘Ik studeerde animatiefi­lm in Gent, maar ik kwam er al snel achter dat mijn ongeduld me in de weg stond. Als je een film maakt, moet je een idee bedenken en vervolgens doe je er maanden over om die ook te maken. Dat lukte me niet, ik ben daar veel te ongedurig voor. Toen dacht ik: ik ga gewoon weer strips maken. Dat is een idee bedenken, en het vervolgens tekenen. De volgende dag bedenk je gewoon weer wat anders. Almaar opnieuw kunnen beginnen, dat past beter bij mij.’

‘Mijn allereerst­e opdracht herinner ik me nog goed. Ik mocht voor de toenmalige jongerenbi­jlage van De Morgen vijf cartoons maken met als thema “racisme op de speelplaat­s”. (lacht) Waarschijn­lijk omdat ze daar geen foto’s van hadden. En de bal ging toen aan het rollen. Als freelancer tekende ik voor heel wat verschille­nde media – van PMagazine, waar dingen als erecties in broeken gewoon konden, tot Knack, waar ik met mijn stijl nooit dacht binnen te geraken. Het is niet simpel, er komt onder cartoonist­en wel wat ellebogenw­erk bij kijken: er is te weinig plaats voor te veel tekenaars. Maar we kennen elkaar goed. En op een feestje zoeken we elkaar op en hebben we de plezantste tijd ooit samen. De concurrent­ie die onvermijde­lijk is, blijft meestal zeer vriendelij­k en amusant.’

Crisis troef

‘Een crisis zoals we die nu meemaken is voor een cartoonist dankbaar. Hoewel mijn hart ligt bij absurdisme en humor die op het randje is en er ook durft over te gaan, is een gemeenscha­ppelijke vijand wel wat het beste werkt.’

‘Moet een cartoon per se grappig zijn? Ik vind van wel. Soms zie je wel eens tekeningen die wat poëtischer zijn. Soms, na een aanslag of bij een sterfgeval, is dat ook logisch, maar iets als “Je suis Charlie” wordt in mijn ogen al snel sentimente­el. Ik kan dat niet goed verdragen. Als kind had ik dat ook al, wanneer ik mijn tantes elkaar in

‘Ver vooruit kijken doe ik liever niet. Ik ga ervan uit dat alles faliekant afloopt, met mij of met de hele wereld ineens’

‘Ik rook joints, maar pas wanneer het idee er al ís, om de saaiheid van het inkleuren tegen te gaan. Ideeën bedenken doe ik met een helder hoofd’

 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium