BEU
‘Moet je nu wééral weg, mama?’, zeurden ze in koor, toen ik voor het eerst in meer dan negen weken een werkafspraak had. Het leek alsof ze de hele lockdown in een oogwenk vergaten en op automatische piloot dat zinnetje uitkreunden zodra ik zei dat ik ging werken. In hun hoofd werk ik alleen buitenshuis. En doe ik dat op kantoor achter een computer, zoals op een redactie waar ze eens zijn geweest. Administratie bijwerken, zoomgesprekken voeren, cursiefjes schrijven, dossiers doornemen en opstellen: dat telt niet. Want dat kan best met een kindje op schoot, of tussen het zorgen door.
Werken is weggaan. En elke keer dat ik wegga, is een keer te veel. ‘Ben je mij nog niet beu intussen?’, vroeg ik aan de oudste, die me soms oogrollend en zuchtend dat gevoel geeft. Hij dacht erover na en zei: ‘Jawel, ik ben jou soms beu en jij bent mij soms beu, maar ik ben ons liever beu hier samen.’ Ik begreep niet helemaal wat hij bedoelde en moest dringend door, dus hield ik het op een extra knuffel en de belofte snel terug te komen.
Vandaag zijn ze voor het eerst weer naar school. Daar keken we in onze liefdevolle, rommelige, doodvermoeide bubbel wekenlang naar uit. Het werd tijd. Voor ons allemaal. Maar ik begrijp het kind
wel beter nu.