Corona en de dialectiek van de Verlichting
De coronapandemie maakt volgens BERT DE MUNCK pijnlijk duidelijk dat er grenzen zijn aan het vooruitgangsdenken en aan de strijd tegen ziekte en dood.
Het is al vaak herhaald dat het verwarrende tijden zijn, en meestal wordt dan gewezen op het nieuwe en invasieve karakter van het coronavirus. Maar misschien zit die verwarring ingebakken in onze moderne samenleving en wordt het hoog tijd om daarover na te denken.
Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog bogen Max Horkheimer en Theodor Adorno zich in hun controversieel boek Dialectiek van de Verlichting over de vraag waarom de Verlichting had gefaald in het emanciperen van de mens, en over de ‘raadselachtige bereidheid van de technologisch opgevoede massa’ om zich over te geven aan totalitaire ideologieën. Volgens Horkheimer en Adorno was het begrijpen en beheersen van de natuur via de rede uitgemond in een kil, abstraherend systeem waarin de menselijke ervaring zelf ondergeschikt was geraakt aan categorisering, homogenisering en lege systematiek. Wat zij de ‘instrumentele rede’ noemden, was in hun ogen verworden tot een ‘doelloze doelmatigheid’, die zich net door het lege karakter ervan voor zowat elk doel kon laten gebruiken.
Worstelen met demonen
Vandaag is de situatie natuurlijk heel anders, en ik wil allerminst suggereren dat de jaren 1930 terug zijn, maar we lijken nog steeds met dezelfde demonen te worstelen.
Het valt om te beginnen op dat de bescherming van kwetsbare mensen moet worden bereikt via het installeren van een afstandelijke en extreem gesystematiseerde samenleving, ten koste van menselijke warmte en zonder veel kritische reflectie over de vele schakeringen van het leven en het levenseinde. De idee dat we dit juist doen omwille van de menselijke warmte belet niet dat de maatschappelijke structuren en mechanismen die we in het leven roepen, tegelijk ook ontmenselijken – sommige ethici noemen ze niet zonder reden ‘inhumaan’. Maken we het toppunt van beschaving mee of glijden we er net verder van weg?
Zelfs het uiteindelijke doel, het uitstellen van de dood, staat niet helemaal buiten de instrumentele logica waar Horkheimer en Adorno het over hadden. Herhaaldelijk is al opgemerkt dat de mening van de meest kwetsbare groepen helemaal niet is gevraagd, en wellicht is dat minstens ten dele inherent aan het medische systeem. Medische instellingen werken met becijferde doelstellingen (‘targets’), bureaucratische en geautomatiseerde routines en anonimiserende protocollen waar je als patiënt wordt in meegezogen en die bijzonder dwingend kunnen zijn.
Hoogbejaarden klagen over de vele pillen die ze moeten slikken – vaak zonder dat ze goed weten waarom – maar kunnen er tegelijkertijd niet aan ontsnappen. Ze doen gedwee wat medische experts hen voorschrijven, want het is goed voor hun gezondheid. Hun wens valt samen met de logica van het systeem.
Mijns inziens illustreert dit de
catch 22 waarin het vooruitgangsdenken verzeild is geraakt. Ons geloof in efficiëntie, wetenschap en technologie holt de kritische reflectie van mensen uit en zet hun autonomie op de helling. Waar het in de Verlichting allemaal om begon – zelfbeschikking, burgerlijke vrijheden en rechten, kritisch denken – wordt verdrongen door een zelfversterkende logica waaruit niemand lijkt te kunnen ontsnappen. Hierbij kritische vragen stellen wordt vandaag afgedaan als gevaarlijk – paradoxaler kan het moeilijk worden.
Nochtans kan kritiek op andere symptomen van de voorthollende moderniteit wel. Het efficiëntiestreven en de anonimisering en systematisering van arbeid op de werkvloer (denk aan postorderbedrijven) worden terecht aangeklaagd, net zoals de nutsmaximaliserende honger van het steeds meer op consumptie gerichte individu.
De mythe van de totale controleerbaarheid en voorspelbaarheid begint steeds meer schade aan te richten
Steeds meer en beter
Gezondheid en dood zijn uiteraard een ander paar mouwen, wat ongetwijfeld de opperste verwarring in de huidige context verklaart. Nochtans wordt ons denken hierover steeds meer door soortgelijke patronen bepaald. De latere levensjaren en het levenseinde zijn grotendeels geïnstitutionaliseerd en gebureaucratiseerd, wat heeft geleid tot een dialectiek van efficiëntiedenken en ‘targets’ aan de kant van ziekenhuizen en zorginstellingen, en nutsmaximalisatie uitgedrukt in het verhogen van welbevinden en het minimaliseren van pijn en ongemak aan de kant van de cliënten.
Op de achtergrond speelt het utopische streven naar steeds meer en steeds beter, dat vandaag echter ten koste dreigt te gaan van de kwaliteit van het leven zelf, alsook van het vermogen tot autonome reflectie over de waarde en waardigheid ervan.
Uiteraard gebeurt dit alles met de allerbeste bedoelingen, dat schrijf ik zonder ironie. Maar vroeg of laat zullen we moeten erkennen dat er ook grenzen zijn aan het gevecht tegen ziekte en dood en aan ons vermogen om het verloop van ons leven te controleren en te voorspellen.
In 1814 vroeg de wiskundige PierreSimon Laplace zich af of ‘een intelligentie die alle krachten zou kennen waarvan de aarde bezield is’ en die krachtig genoeg zou zijn om werkelijk ‘alle gegevens aan analyse te onderwerpen’ de volledige toekomst perfect zou kunnen voorspellen. Ondanks zijn sterke geloof in wetenschap en vooruitgang kwam hij tot de conclusie dat dit niet het geval is.
Uiteraard zal geen zinnig mens vandaag ontkennen dat het geloof in wetenschap en vooruitgang veel goeds heeft gebracht. Maar de mythe van de totale controleer en voorspelbaarheid begint steeds meer schade aan te richten, niet alleen voor de mensen die solidair zijn met de kwetsbaren, maar steeds meer ook voor die kwetsbaren zelf.