Tijd voor een nieuw gezondheidsbeleid
Gezondheidszorg is het belangrijkste politieke thema geworden. Dat vraagt volgens JAN DE MAESENEER om actie.
Het resultaat van De Stemming, een jaar na de parlementsverkiezingen, is historisch: voor het eerst vindt de Belg gezondheid het grootste probleem in de samenleving (DS 23 mei). Dat kon moeilijk anders. Ons hele leven wordt vandaag bepaald door de covid19pandemie en de maatregelen die daarop een antwoord moeten bieden. Het signaal van de bevolking vraagt om een ernstige reactie. Het antwoord kan uit vijf elementen bestaan.
Allereerst moet het gezondheidsdebat teruggegeven worden aan de democratisch verkozen vertegenwoordigers van de bevolking. Meer dan tot vandaag het geval was, moet het debat over de grote uitgangspunten en keuzes in de zorg gevoerd worden in het parlement. Al veel te lang wordt gedebatteerd in weinig transparante overlegcommissies, waar de belanghebbende partijen (zorgverstrekkers, ziekenhuizen, mutualiteiten, farmaceutische industrie,…), ongetwijfeld met de beste bedoelingen en veel deskundigheid, een zeer ingewikkeld systeem hebben opgezet van taakomschrijvingen, tarieven en kwaliteitskenmerken.
In het parlementaire debat kunnen de grote gezondheidsdoelstellingen worden vastgelegd: terugdringen van sociale ongelijkheid inzake gezondheid, toegankelijkheid van de zorg (bv. tot geneesmiddelen), paraatheid om pandemieën op te vangen, meer inzetten op preventie, zorgvuldig en wetenschappelijk onderbouwd gebruik van de middelen, een grotere participatie van de burger in de zorg, uitbouwen van een gezonde leefomgeving, meer aandacht voor geestelijke gezondheid,..
Daarbij geldt als uitgangspunt: wat we nastreven leggen we in grote lijnen federaal vast, met een tijdsperspectief van vijf of tien jaar, hoe we dit realiseren zal in belangrijke mate decentraal gebeuren door de gewesten en steeds meer door de lokale besturen (met een beperkt pakket dat strategisch best federaal wordt ingevuld, zoals het commando bij rampen of epidemieën en de dataverzameling inzake gezondheid).
Twee: de versterking van een duurzaam, solidair systeem, gefinancierd via correcte en rechtvaardig geïnde belastingen. Deze federaal verzamelde middelen worden dan op basis van gezondheidsbehoeften aan de regio’s (Vlaanderen, Brussel, Wallonië) ter beschikking gesteld, waarbij degene die er beter in slaagt de gezondheidsdoelstellingen te realiseren, extra wordt beloond. Elke regio heeft één minister bevoegd voor alle aspecten van gezondheid en welzijn, de federale excellentie heeft een coördinerende rol en stemt internationaal af. Op die manier gaan we van 9 naar 4 ministers.
Een derde component slaat op de goede organisatie van de zorg, met een kosteneffectief gebruik van de middelen. De essentiële vraag hierbij is: ‘Wie is voor wat bevoegd?’. In de voorbije maanden hebben we kunnen vaststellen dat een aantal bevoegdheidsverdelingen, na de zesde staatshervorming, best eens wetenschappelijk tegen het licht worden gehouden.
Ook de politici hebben dit begrepen en het regende de voorbije weken ‘nieuwe ideeën’. ‘Laat ons de ziekenhuizen federaal houden’, sprak een minister. Geen goed idee: alle wetenschappelijk onderzoek leert dat je de volledige organisatie en financiering van de zorg (preventie, eerste lijn, specialistische zorg, ziekenhuizen) best op hetzelfde beleidsniveau vastlegt. Op die manier stimuleer je een geïntegreerde benadering, waarbij wie sterk inzet op thuiszorg, huisartsgeneeskunde en eerstelijnszorg, en daardoor minder een beroep doet op ziekenhuiszorg, hier zelf de financiële vruchten van plukt en daardoor meer zorg voor meer mensen toegankelijker kan maken. Voor de universitaire ziekenhuizen, die kleinere aantallen patiënten met zeldzame of complexe aandoeningen opvangen, werk je wellicht wel best met een financiering en taakafspraken op federaal niveau.
Een andere minister opperde: ‘Laat ons de preventie federaal organiseren’. Ook voor deze stelling is er weinig wetenschappelijke onderbouwing. Landen met goede preventieresultaten, organiseren dit op lokaal niveau, vaak geïntegreerd met eerstelijnszorg, maar de monitoring (opvolgen of de hele bevolking wordt bereikt) gebeurt meestal wel nationaal.
In steeds meer landen worden stappen gezet naar decentralisering, omdat de uitdagingen en opportuniteiten vaak erg verschillen naargelang de streek (bv. stad versus platteland). Ook de Vlaamse overheid doet dat, met de oprichting van 60 eerstelijnszones, elk met zo’n 100.000 inwoners.
Een vierde element is een betere verloning van de hulpverleners. De rol van de zorgkundigen in de aanpak van de covid19pandemie is zeer groot, hun verloning is onaanvaardbaar laag. Voor alle professionals in de gezondheidszorg moet gezocht worden naar een meer gelijke en billijke verloning. De inkomensongelijkheid bij artsen, waarbij sommige disciplines tot acht keer meer verdienen dan andere, is niet meer van deze tijd. Ook de ongelijkheid tussen de voorzieningen vraagt om aandacht: zo hebben de woon en zorgcentra nood aan een betere omkadering.
Tenslotte is er de waardering van de burgers voor de inspanningen van de gezondheidswerkers. Zoals voor de tour de force van de ziekenhuizen om in geen tijd 2.500 intensieve zorgbedden beschikbaar te maken, maar evenzeer voor de inzet van de huisartsen in de test en triagecentra, de uitbouw van de testcapaciteit in laboratoria, de inzet van verpleegkundigen en andere zorgverleners in de thuiszorg en de WZC, de bijdrage van apothekers, ergotherapeuten en kinesitherapeuten, de creativiteit van sociale en psychologische dienstverleners om hun patiënten te bereiken,..
Dat alles kan op grote waardering en vertrouwen van de bevolking rekenen. En dit vertrouwen vormt de maatschappelijke basis om de noodzakelijke wijzigingen aan het zorgsysteem door te voeren, en hierover nu het debat tussen bevolking, vertegenwoordigers van patiënten, zorgsector, wetenschappers en politici aan te vatten.
Wat we nastreven, leggen we in grote lijnen federaal vast. Hoe we dit realiseren, zal in belangrijke mate decentraal gebeuren