Het wzc van de toekomst: kleiner, gezelliger en ingebed in de buurt
Woonzorgcentra zijn niet populair. Ze hebben hun imago tegen. Toch wonen er 80.000 Vlaamse ouderen in zo’n wzc. De sector afschaffen, zoals Peter Janssen gisteren in een opiniestuk opperde, is dus geen optie. Wat kan er anders en beter?
1
Kleinschaliger wonen Wat veel mensen afschrikt, zijn de grote woonzorgcentra waarin je bijna kunt verdwalen en waar een geur van incontinentiepampers hangt. Ze bestaan nog. Maar er is een groeiende trend naar kleinschalig wonen. Ouderen wonen er in groepen van acht of twaalf, en het samenleven verloopt er huiselijk. Pioniers zijn
Huis Perrekes (Geel) en De Wingerd (Leuven), twee wzc’s voor mensen met dementie. Andere rusthuizen zijn zichzelf aan het heruitvinden in een project rond
kleinschaligheid van de Vlaamse overheid.
Ook de vier wzc’s van de Emmausgroep, waaronder Ten Kerselaere in Heist-op-den-Berg, werken volgens deze principes. Bewoners delen er per acht een woonhuis en een woonassistent. ‘Tijdens de lockdown heeft niemand geïsoleerd op de kamer gezeten’, zegt HR-manager Ilse Janssens. ‘Het leven ging gewoon door, net als in een gezin. Ook inhoudelijk: wie vroeger pianospeelde, kan dat bij ons nog. Wie kippen hield, mag die bij ons verzorgen.’
2
Betere architectuur Alle hierboven genoemde woonzorgcentra hebben een atypische architectuur: kleinere gebouwen, veelal laagbouw, soms aparte bungalows. Iedere wooneenheid heeft haar eigen voordeur en woonkamer. ‘Je kunt het vergelijken met de woonvormen voor mensen met een handicap, die al eerder in deze richting geëvolueerd zijn’, zegt Ilse Janssens van de Emmaüsgroep.
In Vlaanderen zijn de afgelopen tien jaar veel nieuwe wzc’s gebouwd. De meeste daarvan zijn toch nog klassieke, grote gebouwen met meerdere verdiepingen. ‘Doordat de subsidies voor bouwen verlaagd zijn, bouwen de meeste strikt volgens de minimumnormen van de overheid’, zegt hoogleraar Anja Declercq, verbonden aan het onderzoekscentrum Lucas (KU Leuven). ‘Zoveel vierkante meter per persoon, zoveel kamers per gang. Men kan daarmee schuiven, door de kamers kleiner te maken en de gemeenschappelijke ruimte groter, maar dat doet men nog weinig.’ Declercq pleit vooral voor meer variatie in de modellen, zodat de keuze groter wordt: ‘Iemand die zijn hele leven veel gelezen heeft en graag tv kijkt, heeft misschien liever net een grotere individuele kamer, en minder gemeenschappelijke ruimte.’
3
Inbedden in de buurt Het idee dat ouderen liefst ver van de bewoonde wereld verblijven, is passé. Liefst van al is een woonzorgcentrum ingebed in de buurt, zodat bewoners die niet zo mobiel meer zijn toch kunnen deelnemen aan het buurtleven, en anderen kunnen binnenlopen. ‘Waarom zou een koor niet repeteren in het woonzorgcentrum, zodat bewoners die vroeger lid waren van dat koor, nog kunnen meedoen?’, zegt Anja Declercq. Of nog: ‘Ik woon in Melsbroek, dicht bij het wzc Floordam. Daar hadden ze een tijdlang een broodautomaat. Zo kwamen veel mensen langs en kregen ze minder schrik van het woonzorgcentrum. Bewoners genoten ervan dat ze meer mensen zagen.’
Robert Geeraert, die twintig jaar lang leiding gaf aan een woonzorgcentrum, ziet meer in kleinschalig wonen in huizen in een buurt. Hij verwijst naar zes zulke woningen in Wijnegem, waar telkens een echtpaar woont van wie een persoon dementerend is. ‘Ze delen ook een gemeenschappelijke ruimte.’ Geeraert hoopt dat zulke initiatieven nog meer mogelijk worden als ouderen straks hun eigen zorgbudget in handen krijgen. Daarmee zou nog in deze legislatuur een proefproject starten.
4
Thuiszorg en woonzorg verbinden
Veel oudere mensen willen zo lang mogelijk thuis wonen. Ook wanneer ze hulpbehoevend worden. Velen vinden het moeilijk om de stap naar hulp te zetten, of vinden de weg niet. Voor zeker 80.000 mensen in Vlaanderen was die thuishulp niet meer voldoende. ‘De thuiszorg moet sterker uitgebouwd worden, maar er zullen altijd woonzorgcentra nodig zijn, of we het nu graag hebben of niet’, zegt Geeraert. ‘Ik pleit voor een geïntegreerd model, waarbij het wzc zich bekommert om het wel en wee van alle ouderen in de buurt en daartoe allianties aangaat met de organisaties die thuiszorg en thuisverpleging aanbieden. Dan kunnen we de zorg aanbieden die best bij die persoon en die situatie past.’ Declercq merkt op dat zo lang mogelijk thuisblijven niet per se ideaal is: ‘Er zijn ook ouderen die thuis eenzaam zijn. Het bestaat nog niet, maar een kleinschalige vorm van cohousing voor ouderen zou hier een antwoord op zijn.’
5
Meer en ander personeel Het is een open deur intrappen: er is meer personeel bij het bed nodig, voor de verzorging. De coronacrisis heeft geleerd dat het personeel medisch goed geschoold moet zijn; het zorgprofiel van de bewoners wordt almaar zwaarder. Maar er is ook ander personeel nodig: om bewoners te activeren, psychologisch te ondersteunen, aandacht te geven en zinvolle gesprekken met hen te voeren. Orthopedagogen, logistieke werkers, huishoudkundigen, muziektherapeuten, psychologen, waarom geen filosofen? ‘We hebben vooral mensen nodig die graag in de ouderenzorg werken’, zegt Ilse Janssens.
6
Meer transparantie in de geldstromen
De woonzorgcentra zelf moeten meer transparantie geven in hun geldstromen. De overheid subsidieert op meerdere fronten, en er is een duidelijke vraag naar nog meer middelen. Dan kan het niet dat subsidies voor zorg afvloeien naar aandeelhouders of vastgoedconstructies. De nieuwssite Apache bracht deze week een dossier waaruit blijkt dat dit wel het geval is bij de commerciële groepen.
‘Tijdens de lockdown heeft in onze centra niemand geïsoleerd op de kamer gezeten. Het leven ging gewoon door, net als in een gezin’
Ilse Janssens HRmanager Emmaüsgroep