Hoe kunst ons minder eenzaam maakt
Hoe kun je naar kunst kijken terwijl je moeder levensbedreigend ziek is bijvoorbeeld? Wat gebeurt er überhaupt als je probeert kunst te begrijpen? Een persoonlijke verkenning.
De dag nadat we te horen hadden gekregen dat mijn moeder ernstig ziek was, gingen we naar het museum. Dat plan stond al, en het leek een goed idee om iets van afleiding te hebben. Kunst biedt troost en kan een uitlaatklep zijn, zeggen we – maar eerlijk gezegd, de schilderijen van Luc Tuymans in Museum De Pont in Tilburg gingen als een pastelkleurige waas aan me voorbij.
Dat gebeurt me wel vaker, dat kunst niet binnenkomt – meestal denk ik er dan te diep over na. Schrijven over kunst is mijn werk; soms probeer je te hard te begrijpen waar het kunstwerk over gaat – met als gevolg dat je het niet meer ziet.
Maar dit was anders. Hoe kun je naar kunst kijken terwijl je moeder levensbedreigend ziek is? Angst, verdriet en onzekerheid hingen als dikke mist tussen mij en de schilderijen in.
Tóch was er één schilderij dat door die dichte sluier wist te breken. Mayhem heet het. Op een zandkleurige achtergrond schilderde Luc Tuymans zachte, afgeronde figuren die doen denken aan snoepschuimpjes: een cilinder, een paar driehoeken en iets dat lijkt op Engelse drop. Over de ondergrond kruipt een mens, en achter de dropkegels verschuilen zich schutters. Mayhem toont geen snoeppot, maar een paintballwedstrijd.
Luc Tuymans maakte dit schilderij na de aanslagen op 11 september 2001 in New York, leerde ik later. Zijn reactie op het grove geweld is tamelijk indirect: hij schilderde niet de vliegtuigen die zich in kantoortorens boorden, maar een totaal andere vorm van gewelddadigheid: recreatief oorlogje voeren, met verfgeweren.
Tuymans heeft Mayhem – zoals veel van zijn werk – opzettelijk vaag geschilderd. Het is alsof je door je oogwimpers kijkt. Het is alsof het geweld dat wordt afgebeeld zo gruwelijk is, dat je er alleen met halfgesloten ogen naar kunt kijken.
En als je dan toch goed kijkt, dan blijkt het gespééld geweld te zijn.
Het met staal doorboorde vlees, de mensen die uit ramen sprongen, de ouders die ’s avonds niet thuiskwamen, die moet je er zelf bij verzinnen.
Misschien is dat wat me zo raakte: ik herkende in die indirectheid de manier waarop ik – via de kunst – met mijn eigen verdriet probeerde om te gaan.
Of was het iets anders? Zag ik in dat speelveld met schuimrubberblokken een voorbode van het meedogenloze doolhof waarin we terecht waren gekomen? Het labyrint van bestralingen en chemo, van scans en tegenvallende uitslagen, van morfine en fentanyl? Het doolhof van: welk soort papier wilt u voor de rouwkaart?
Nee, dat kan het niet zijn.
Die associaties zijn van later, daar wist ik in De Pont nog niets van.
Schrijven over kunst is mijn werk. Door die intense ervaring met een kunstwerk in Museum De Pont ben ik opnieuw gaan nadenken over de kern: wat gebeurt er eigenlijk wanneer een kunstwerk je raakt?
Waarom gebeurt dat vaak niet als je – notitieblokje in de aanslag – een kunstwerk probeert te begrijpen?
Waarom kun je niet op bevel door kunst getroost worden?
We kijken massaal series op Netflix, luisteren muziek op Spotify, en toen dat nog kon zaten de theaters, popzalen en operahuizen vaak afgeladen vol. Musea trokken jaar na jaar meer bezoekers. Dat komt voor een deel omdat we behoefte hebben aan gezelligheid, we willen vermaakt worden. Maar in essentie draait het volgens mij om iets anders: we willen in vervoering gebracht worden.
Maar wat betekent dat precies?
Voelen dat je leeft
In de maanden dat mijn moeder ziek was, kwam het vaker voor dat ik kunstwerken heel intens beleefde. In de bioscoop zag ik bijvoorbeeld die best een beetje kleffe real life-remake van The lion king van Disney. Liever had ik gezegd dat ik het een commerciële truc vond, om die succesvolle tekenfilm nog een keer digitaal na te maken, maar, eerlijk gezegd kwam de circle of life-filosofie, de boodschap van de ouders die in hun kinderen voortleven, behoorlijk binnen. Ik was diep geroerd toen Simba zijn vader in de wolken herkende. Ontroering heb je niet altijd in de hand. Die verhevigde kunstervaring deed me denken aan een opmerking die een vriendin met liefdesverdriet op de middelbare school lange tijd geleden had gemaakt. ‘Ik ben verdrietig, maar het voordeel is wel dat ik muziek nu veel intenser beleef.’ We bedachten toen dat een ware levensgenieter ook van de verdrietige momenten in het leven moet genieten.
In een film zijn de scènes waarin de hoofdpersoon huilend in de regen staat vaak toch ook het mooist.
Genieten van verdriet, dat is misschien wat naïef, maar ik besef dat er wel een kern van waarheid in zit. De ervaring van kunst kan, doordat ze indirect is, helpen om open te staan voor alles dat het leven te bieden heeft.
Een diep doorleefde kunstervaring is wat socioloog Hartmut Rosa ‘resonantie’ noemt. Onze door optimalisatie, groei en meetbaarheid geobsedeerde cultuur put ons uit, schrijft hij. Burn-outs liggen op de loer. Om de vervreemding die bij zo’n versnellende cultuur hoort tegen te gaan,
moeten we openstaan voor ervaringen waarin de wereld op zichzelf zin heeft: Rosa zoekt die in religie, natuur en kunst.
Resonantie staat per definitie buiten je controle. In een interview met Bas Heijne voor NRC zei Rosa: ‘Resonantie kun je niet afdwingen, je kunt het niet kunstmatig oproepen. Je kunt dure tripjes boeken, tickets voor concerten kopen, maar je kunt nooit zeggen wat je zult gaan voelen. De uitkomst is altijd ongewis.’
Resonantie is volgens Rosa ‘een emotionele, affectieve reactie. En dat contact verandert je.’ Om zoiets te ervaren moet je kwetsbaar durven te zijn. ‘Je laat je door iets van buiten aanraken. Als je getraumatiseerd bent, als aanraking gelijkstaat aan pijn, dan sta je er niet voor open.’ Als je wel ‘openstaat’, zoals bij mij in tweede instantie in dat museum , dan kan kunst je raken, ontroeren, emotioneren. Wanneer je zo’n ervaring hebt, dan voel je weer dat je leeft.
Zie jij wat ik zie?
Het is een mooie gedachte, en ik herken het wel, maar toch heb ik het gevoel dat we er nog niet helemaal zijn.
Het verklaart bijvoorbeeld niet goed waarom een deel van de mensen kunst bijna categorisch afwijst.
Een verrassende verklaring voor de kracht van kunst zag ik in de film Yi yi uit 2000 van de Taiwanese regisseur Edward Yang. Een jongen van een jaar of tien vraagt in die film aan zijn vader: ‘Papa, ik kan niet zien wat jij ziet, en jij kunt niet zien wat ik zie. Hoe kan ik weten wat jij ziet?’ De vader denkt even na en zegt dan: ‘Daarvoor hebben we een camera nodig.’
De nieuwsgierige jongen krijgt een fototoestel van zijn vader. Hij gebruikt die om de muggen vast te leggen die hij bij hem thuis ziet rondvliegen. Als de jongen later wordt betrapt en zijn leraar zijn onscherpe foto’s in handen krijgt, wordt de jonge leerling door zijn docent belachelijk gemaakt: ‘Oh, ik snap het al. Dit is wat ze avant-gardekunst noemen.’ De leraar betrekt de rest van de klas erbij: ‘Kijk hem nou, een zeldzaam genie in onze klas.’
Die scène is zo krachtig vanwege het pijnlijke misverstand: de jongen had niet de intentie om kunst te maken. Hij probeerde gewoon vast te leggen wat hij zag. Het gaat mis doordat de leraar er met de verwachting van Grote Kunst naar gaat kijken. Het is makkelijk spotten met kunst als je er verheven verwachtingen van hebt.
Iets dergelijks schrijft ook de Amerikaanse schrijver en dichter Ben Lerner in zijn essay Waarom we poëzie haten. We haten poëzie omdat we er te veel van verwachten, is de korte samenvatting. Poëzie, of kunst, moet een individuele ervaring in een tijdloze, gemeenschappelijke vorm gieten. Het moet troosten, verheffen en verontrusten, liefst allemaal tegelijk. Daar kan een specifiek gedicht of kunstwerk nooit aan voldoen, en daarom zal een specifiek kunstwerk altijd teleurstellen.
Behalve die keer dat het kunstwerk binnenkomt.
De eenzaamheid doorbreken
Volgens mij gaat het in de kunst nooit om de kunst zelf, maar altijd om iets anders: om het overbrengen van een ervaring.
Precies wat de jongen in Yi yi doet. Dat willen kunstenaars ook.
Denk aan Vincent van Gogh. Hij was bijzonder gericht op erkenning en wilde dolgraag zijn kunst verkopen, maar uiteindelijk wilde hij vooral vastleggen wat hij zag, op zíjn unieke manier. ‘Ik wil de mensen raken met mijn kunst’, schreef hij in een van zijn brieven. ‘Ik wil dat ze zeggen: hij voelt diep en is teder.’
Hij wilde – en nu interpreteer ik Van Gogh een beetje – de eenzaamheid doorbreken.
Intentie versus ervaring
De vraag waarmee de jongen zat in Yi yi, herken ik. Toen ik een jaar of twaalf was, lag ik ’s nachts eens piekerend wakker, omdat ik me afvroeg of de kleuren die ik zag, wel dezelfde kleuren waren als die die mijn ouders zagen. Terwijl ik in bed lag te woelen, kon ik geen enkele manier bedenken hoe we daarachter zouden kunnen komen, wat ik een intens eenzame gedachte vond. Mijn ouders konden me die avond niet geruststellen.
Toen ik tien jaar later filosofie ging studeren, leerde ik dat dit probleem, die betekeniskloof, solipsisme heet. En dat er geen eenvoudige oplossing voor bestaat.
In Yi yi stelt de vader van de nieuwsgierige jongen de fotocamera voor als oplossing.
Van Gogh zag, ongeveer vergelijkbaar, zijn kunst als mogelijkheid om de ander te raken.
Maar ook dan is er nog altijd ruimte voor misverstanden.
Want Luc Tuymans dacht aan 9/11 en schilderde een potje paintball. Dat kunstwerk raakte mij, en ik interpreteerde het later als het doolhof van een slopende ziekte. Er zit een afstand tussen de betekenis die Luc Tuymans eraan gaf, en de betekenis die ik ervaarde. En tegelijkertijd zijn de twee verbonden. Hoe dan?
Ik haal nog een citaat van Ben Lerner aan, hij zei eens: ‘Ik kan soms meer geraakt zijn door de beschrijving van een kunstwerk dan door een kunstwerk zelf.’ Want in een treffende beschrijving van een kunstwerk zit de belofte dat die ervaring gedeeld is, dat we allebei hetzelfde ervaren wanneer we naar kunst kijken. Maar daar gaat het opnieuw rommelen. Want hoe weet je of de beschrijving van die ervaring van het kunstwerk overlapt met de ervaring van het kunstwerk?
‘Tussen de waarheid en het schrijven botert het niet’, schreef Connie Palmen in De wetten. ‘Je schrijft alles naar waarheid op, leest de zinnen over en ontdekt tot je grote ontzetting dat de waarheid geschreven staat alsof het een leugen is (…). Als je door wilt gaan, zul je opnieuw moeten gaan liegen. (…) het is de grote kunst de waarheid te zeggen door erover te liegen.’
Dat is volgens mij wat er gebeurt: kunstenaars bouwen constructies op om de werkelijkheid te vatten. Maar ze raken daarmee tegelijkertijd van die werkelijkheid verwijderd: de blik wordt verhelderd, maar raakt ook troebeler. Het kunstwerk is als het ware een open plek – je kunt er altijd iets van jezelf in stoppen. Zo raken betekenissen verknoopt.
Want hoewel de intentie van Luc Tuymans met Mayhem een andere was dan ik begreep, ving ik natuurlijk wel op dat het ging over angst, verdriet en onrechtvaardigheid. Dat het ging over het noodlot dat zich voordoet in het alledaagse leven.
De ervaring van kunst, theater, muziek, opera ondermijnt voor een deel het begrip, dat maakt het zo moeilijk erover te spreken of te schrijven. Maar kunst biedt wél een uitgang uit het eigen hoofd. Want door ze te maken, door ernaar te kijken, door er vervolgens over te praten, te schrijven of te vertellen, geven we iets door en zijn we wat minder eenzaam.
De betekeniskloof zullen we waarschijnlijk nooit helemaal overbruggen, maar we blijven het proberen. We blijven liegen om de waarheid te vertellen.
Genieten van verdriet, dat is wat naïef, maar ik besef dat er wel een kern van waarheid in zit. De ervaring van kunst kan, doordat ze indirect is, helpen om open te staan voor alles dat het leven te bieden heeft