Gaan vogels harder fluiten om boven het verkeerslawaai uit te komen?
‘Sinds een jaar woon ik naast een drukke steenweg waar veel vrachtverkeer is’, mailt Henk Lietaert. ‘Al die auto’s en vrachtwagens produceren veel decibels. Zijn de vogels in mijn tuin doorheen de tijd luider gaan fluiten om boven het verkeersgeluid te raken?’
Er zijn talloze aanwijzingen dat vogels dat inderdaad doen. Ze hebben miljoenen jaren de tijd gehad om technieken te ontwikkelen om boven herrie uit te komen met hun lokroepen of gekwetter om concurrenten te verjagen. Lawaai is immers iets van alle tijden, daar heb je geen mensen voor nodig.
De kakofonie van vogels en cicaden bij het ochtendgloren in tropische gebieden kan oorverdovend zijn. Talloze dieren strijden dan om de akoestische ruimte. En wat te denken van de branding als achtergrondlawaai: golven die tegen de kust beuken. Of van het geluid van snelstromende rivieren in de Himalaya.
Vogels gaan onder zulke omstandigheden harder zingen en fluiten. Maar vooral ook op een hogere toon aangezien achtergrondgeluid vaak ruis is met een relatief lage frequentie.
‘Deze akoestische aanpassing staat bekend als het Lombard-effect’, vertelt gedragsbioloog Marcel Eens van de Universiteit Antwerpen. ‘In 1911 beschreef Etienne Lombard, een Franse otolaryngoloog (keel-, neus- en oorarts, red.), het verschijnsel dat we in lawaaierige omgevingen onbewust harder gaan praten. We passen soms ook onze toonhoogte aan en zelfs de snelheid waarmee we klinkers uitspreken. Dat alles zorgt ervoor dat we ons beter verstaanbaar maken.’
Je kunt het makkelijk zelf waarnemen. Zet iemand een koptelefoon op met harde muziek. Als gevolg gaat die persoon harder praten. Of je merkt het aan je huisdieren. ‘Ik had vroeger een kanarie en later een tijgervink in de woonkamer’, zegt Eens. ‘De vogeltjes gingen harder zingen wanneer iemand aan het stofzuigen was of een kruimeldief gebruikte, of wanneer er muziek was op de radio.’
Het Lombard-effect is wijdverspreid in het dierenrijk. In de decennia na 1911 werd het fenomeen bij steeds meer gewervelde dieren waargenomen, bij andere zoogdieren (primaten en zelfs een vleermuissoort), bij vogels en bij kikkers. Aangezien deze aanpassing zo veel voorkomt, denken sommige onderzoekers dat dit gedrag al 300 miljoen jaar geleden ontstond.
‘Bij vogelsoorten, waaronder de koolmees, is veel onderzoek gedaan naar het Lombard-effect’, zegt Eens. ‘Koolmezen hebben een repertoire met diverse zangvormen. Als er veel achtergrondgeluid is, trekken ze hun register open en brengen ze een heel ander lied ten gehore, een lied met meer hoge tonen. En dat zingen ze luider.’
Helemaal onschuldig zijn die hogere tonen wellicht niet. ‘Bij veel dieren is een lage toonhoogte in de akoestische signalen een teken van kwaliteit’, vervolgt de Antwerpse bioloog. ‘Toonhoogte hangt samen met lichaamsgrootte. Grote mannetjes kunnen vaak net iets lagere geluiden produceren.’ Die arme koolmeesmannetjes die boven het achtergrondgeluid proberen te kwetteren, vallen dus misschien iets minder in de smaak bij de vrouwtjes.