Een geur zegt meer dan duizend beelden
Als nachtclub mag de Brusselse Fuse al meer dan een jaar haar deuren niet openen. Voor de expo mag ze dat wel.
¨¨¨èè
Voor nachtclubs was het al vrij snel over en out toen de coronacrisis losbarstte. Organisatoren, publiek en overheid waren het erover eens dat veilig uitgaan moeilijk werd in een pandemie. Wie de foto’s ziet waarmee de expo Echoing through eternity je begroet, snapt al snel waarom. Mensen staan er opeengepakt als sardienen in blik, de armen in de lucht, de monden wijd open. Ze dragen geen mondmaskers, waardoor je kan zien: ze lachen.
De Brusselse nachtclub Fuse vierde in 2019 al haar 25-jarig bestaan, maar duikt nu voor het eerst in haar eigen archieven voor een retrospectieve expo. Het is niet de eerste alternatieve invulling die zakelijk leider Andy Walravens uit zijn mouw schudde: afgelopen zomer richttehij met Fuse Plein Air al een zomerterras in op Tour & Taxis. Dit jaar hoopt hij op een herhaling daarvan, maar met Echoing through eternity mag Fuse ook al even de eigen deuren opnieuw open zwaaien. De affiches van maart 2020 die nog aan de muren hangen, tonen dat er sindsdien niet veel veranderd is.
De Fuse-expo kiest voor een bescheiden, rechttoe-rechtaanformule. Een beknopte tijdlijn gidst je van 1994, toen de West-Vlamingen Thierry Coppens en Peter Decuypere een bestaande Spaanse disco omvormden tot een technoclub, tot het heden. In vitrines zitten archiefbeelden van de greatest hits van de club: de Ça Mousse-feestjes waarbij de hele keet werd ondergedompeld in schuim, een anekdote over hoe op vraag van Björk in 1997 backstage een douche werd geïnstalleerd, en restanten van het creatief geflyer dat de Brusselse nachtclub kenmerkte. Achter QR-codes schuilen getuigenissen van Decuypere, Coppens of wc-madame Conchita – al mag je daarvoor je eigen koptelefoon niet vergeten mee te brengen. Maar veel treffender wordt het wanneer er plots een rookmachine recht in ons gezicht blaast terwijl we lezen over de renovatie van de dj-booth in 2018. De kenmerkende geur alleen al flitst je verder terug in de tijd dan duizend flyers en foto’s bijeen.
Lege koelkast
Het is de authenticiteit van de locatie die het voornaamste verkoopargument is van Echoing through eternity. Voor de deur horen we hoe een duo aan Sammy, sinds jaar en dag de vaste buitenwipper, vertelt hoe ze ‘stiepelzat waren toen ze laatst voor deze poorten stonden’. In de wc’s houdt madame pipi Conchita zowaar ook nu de wacht – het doet haar deugd om vaste klanten opnieuw de sfeer te zien opsnuiven, vertelt ze. Twee jongens recreëren voor de dj-booth een foto die ze gemaakt hebben tijdens hun laatste Fuse-avond, en wie wil kan zelf eens achter de dj-booth klimmen. Alleen staat er deze keer geen dansende menigte voor je neus – je moet het stellen met traag voorbijschuifelende mensen die met hun hielen tikken terwijl ze pancartes lezen.
De mogelijkheid om meer dan één jaar na de sluiting nog eens naar Fuse af te zakken, zorgde voor een instantsucces. De eerste drie weekends raakten de tijdslots van zestig bezoekers per uur in een mum van tijd uitverkocht – de expo werd verlengd tot 9 mei, maar alleen voor de vrijdagen zijn nog tickets beschikbaar. ‘Daarbij zien we mensen van alle generaties passeren’, zegt Walravens. ‘Jonge mensen die hier vlak voor de lockdown nog kwamen, maar ook ouderen die naar Disque Rouge gingen, zoals het hier vóór Fuse heette, en willen zien hoe het veranderd is. Het leukste zijn de gezinnen: zo komt ook de volgende generatie al eens binnen.’
Het echte pronkstuk komt aan het eind van de rondleiding, nadat je ook door de petieterig kleine en weinig glamoureuze backstage van de club gegidst bent – de koelkast is daar troosteloos leeg. In de kleine Motion Room op de eerste verdieping wacht een ‘immersive experience’: drie minuten lang gaan de stroboscopen en de luidsprekers op maximum. ‘Geniet ervan’, zegt een bordje. ‘Wie weet hoelang het nog duurt voor je deze ervaring opnieuw kan beleven?’
De kamer is leeg omdat je het historisch artefact dat erin opgeslagen ligt – de bas – alleen kunt horen. In ‘Dark flower’ van Robert Babicz en ‘Herehear’ van Wink wordt die op ons losgelaten. De flarden zijn tergend kort, maar lang genoeg om te beseffen dat het meer dan een jaar geleden is dat we nog eens zo’n luide muziek gehoord hebben. Jammer dat ze zo zonder mensen om je heen een stuk doffer klinkt.
In de Motion Room gaan de stroboscopen en de luidsprekers drie minuten lang op maximum. ‘Geniet ervan’, zegt een bordje
¨¨¨èè
Op de hielen van het jongste album van Architects, die andere succesvolle Britse metalcoreband, roept While She Sleeps op zijn vijfde album veel onrust op over de wereld en de toekomst. Dat begint al met opener ‘Enlightenment (?)’, een symforockstadionanthem over onze grote nood aan heldere informatie en solidariteit in onze strijd tegen het getij. De band uit Sheffield verrijkt het genre met zonevreemde stijlkenmerken als elektronische effecten, brede melodieuze meezingkoren en hiphopelementen, maar werkt natuurlijk vooral vanuit pijlsnelle, mokerharde riffs, met de gitaar van Sean Long als voornaamste wapen. De afwisseling van die momenten met intimistische intermezzi werkt bijzonder goed en doet denken aan de aanpak van progrock in de seventies. Nooit vies van overdrijving en kitsch om het communale gevoel te verklanken, zet While She Sleeps in op zelfreflectie over de zeden en gewoontes van deze niet zo glorieuze tijd, met een grote dosis healing-advies erin verpakt. ¨¨¨¨è
Na het gitaaronderonsje op Badminton in Tehran haalde Zwerm voor de opvolger drumster Karen Willems aan boord. En ook het stemmenwerk zit niet meer verstopt onder tientallen effectpedalen, maar krijgt van seconde één een prominente plaats toebedeeld. Ongebreideld experiment en heksentoeren op elektrische gitaren blijven het fundament waarop Great expectations gebouwd is, maar dit is een meer mature, completere plaat dan hun debuut.
De polyfone gezangen op het openingsnummer ‘Crow in the dark’ en het insomnia-ostinaat ‘Let me go to sleep’ in wiegelied ‘On my way to Aguno’ zetten de poort open voor een mantra-achtige trip waar je nummer na nummer dieper in tuimelt. Een psychedelische reis met vele omwegen en zijsprongen die tegelijkertijd nooit van de hak op de tak springt. Die smeekt om meermaals, en liefst in loop, beluisterd te worden, opdat je keer na keer nieuwe nuances kan blijven ontdekken. ‘I ain’t good alone’, kreunt J. Mascis met zijn iele stemmetje in ‘I ain’t’, dat de twaalfde Dinosaur Jr. een trap onder de kont geeft. Zijn beste werk levert de gitaarheld uit Massachusetts al 35 jaar in het gezelschap van bassist Lou Barlow en drummer Emmet ‘Murph’ Murphy, solo bakte hij er na hun tijdelijke break eind jaren 90 niet veel van. Deze keer is ook slackerfolkie Kurt Vile van de partij, hij producete een deel van de plaat en pulkt hier en daar aan een snaar. Van de signature Dinosaur-mix van grungy gitaarpartijen en glimmende popmelodieën blijft Vile evenwel af. Het gebrek aan vernieuwing wordt gecounterd door een zwierige joie de vivre. Nummers als ‘I ran away’, ‘Hide another round’ en ‘I expect it always’ zoemen door de ether met de frisheid van een bij op zoek naar lentebloesems. Tussen de galopperende gitaarlijnen klinken het dubby pianomotiefje van ‘Take it back’ en het door Barlow gezongen ‘Garden’ als een verademing. Het geeft die gensterende gitaarriffs alleen maar meer dynamiek. ¨¨¨èè
Deze wint u met de vingers in de neus: laat mensen raden naar de pianomuziek op deze plaat. De enkeling die al op Leopold Godowsky komt, bedenkt nooit dat alles linkshandig is gespeeld! De Amerikaanse pianistonderzoeker Nicholas Ross bracht dit unieke repertoire bij elkaar en werpt zo een ander licht op het verschroeiend virtuoze oeuvre van Godowsky, wellicht de strafste toetseninnovator van de vorige eeuw. De fascinatie van de ‘Apostel van de linkerhand’ voor het enkelhandige medium mag dan vreemd lijken, de man had een punt: de linkerduim is de sterkste van alle vingers en de linkerhand meer elastisch dan de rechter.
Het inspireerde Godowsky tot verrassend rijke en boeiende, chopineske composities die motieven, texturen en poëtische fiorituren stapelen tot een bladerdeeg dat druipt van de boter. Ross brengt het er prima van af, maar met meer dieptezicht, wendbaarheid en panache zou het laagjeswerk nog lekkerder knisperen.