De race naar de bodem van de oceaan
De zoektocht naar zeldzame metalen op de oceaanbodem kan onherstelbare schade aanrichten, waarschuwen Lien Vandamme en Raf Custers. Dat die nodig zouden zijn om het klimaat te redden, is een vals argument.
De Belgische baggerfirma Deme test een graafmachine in de Stille Oceaan die mangaanknollen zoekt op de bodem (DS 15 april). Deme’s dochterfirma GSR, die zich bezighoudt met diepzeemijnbouw, voert het project uit. Zij doet alsof de proeven in de Pacific vooral de wetenschap ten goede komen, maar heeft het eigenlijk op de kostbare metalen in de knollen gemunt. Die bestaan deels uit het begeerde kobalt, dat onder andere dient om batterijen te maken voor apparaten, voertuigen en stroomopslag. Samen met enkele andere industriële ondernemingen trekt Deme de rush naar de diepzee, met steun van de Belgische overheid.
Het Greenpeace-schip de Rainbow Warrior verzet zich ter plaatse tegen de actie. BMW, Volvo, Google en Samsung, grote potentiële klanten, hebben zopas via het WWF laten weten dat ze geen metalen uit de diepzee willen. Ze onderschrijven een oproep om de industriële exploitatie van de diepzee voor minstens tien jaar op te schorten. Dat moratorium moet dienen om nog veel intensiever te onderzoeken hoe de oceaan werkt en wat daar leeft. Want, zeggen experts, de mens weet meer van de maan en Mars dan van de diepzee. Slechts een fractie daarvan is onderzocht en elk nieuw onderzoek levert kostbare vondsten op. Deze maand nog toonde de BritsCaribische specialiste Diva Amon beelden van onbekende soorten, zoals glassponzen (die tot 10.000 jaar oud kunnen worden) en de groenlandhaai (die 400 jaar wordt en pas op zijn 150ste begint te paren).
‘Groen masochisme’
De kennis die voorhanden is, wijst uit dat diepzeemijnbouw onherstelbare schade zal aanrichten. Met de metaalknollen verdwijnt al het leven dat zich er aan vasthecht. De graafwerken woelen sedimenten los die daarna in de wijde omtrek het leven op de bodem bedekken. Soorten die we nog niet eens kennen, kunnen worden uitgeroeid. Het herstel zal veel tijd vragen. Vóór een metaalknol zo groot is als een aardappel, is er een miljoen jaar gepasseerd. Sporen die eind jaren 80 bij wijze van proef in de oceaanbodem zijn getrokken, waren twintig jaar later nog altijd duidelijk te zien.
Die observaties versterken het pleidooi voor een moratorium, dat wordt onderschreven door instellingen (het Europees Parlement), landen en regio’s (Fiji in 2019 en zopas nog Australiës Northern Territory) en een wereldwijd netwerk van gemeenschappen en organisaties. Organisaties uit landen in de Stille Oceaan melden trouwens dat diepzeemijnbouw, zelfs in deze experimentele fase, al het levensonderhoud, de culturele gebruiken en het welzijn van lokale gemeenschappen in het gedrang brengt.
De weerstand tegen diepzeemijnbouw groeit en industriële koplopers zoals GSR of DeepGreen moeten in het verweer. Zij stellen dat ze inspelen op een groeiende vraag. Hét argument van de industrie is: we hebben die metalen nodig voor de energietransitie als we het klimaat willen redden. Ook Bart De Wever (N-VA) gebruikt dat argument in een opiniebijdrage in De Tijd. De tegenstand tegen de ontginning van zeldzame aardmetalen in Groenland en Spanje is, die de natuur aantast, noemt de N-VA-voorzitter ‘groen masochisme’. Maar ligt het zo simpel? Kunnen we het klimaat alleen redden door verwoestingen aan te richten in de diepzee en elders?
Nemen-maken-weggooien Alles hangt af van hoe je naar de transitie kijkt. De indrukwekkende cijfers over de toekomstige vraag naar metalen komen in de eerste plaats uit industriële en financiële milieus. De fabrikanten van voertuigen en batterijen voorspellen dat hun verkoop een enorme vlucht zal nemen. Dat sijpelt door in de media. De nieuwssite Forbes schreef dat er in 2040 liefst 3 miljard elektrische voertuigen zouden moeten rondrijden – tegen circa anderhalf miljard brandstofvoertuigen nu – als we de klimaatcrisis willen bezweren. Volgens invloedrijke inves
teerders als Goldman Sachs en JP Morgan komt er een nieuwe ‘supercycle’ met een krap aanbod van grondstoffen en sterk stijgende prijzen. Dat is speculatie.
In realiteit is die vraag moeilijk te voorspellen, omdat ze sterk afhankelijk is van politieke en maatschappelijke keuzes. Die keuzes moeten we nu maken. Als we afstappen van een economie gebaseerd op het principe ‘nemen-maken-weggooien’, kunnen we de vraag naar nieuwe ontginning sterk bijstellen. Door in te zetten op minder en andere consumptie van energie en materialen, evolueren we naar een koolstofarme én circulaire economie. Denk aan mobiliteit: alternatieven voor individueel wagengebruik zoals kwalitatief en frequent openbaar vervoer en zachte modi zoals de fiets, maken een gigantische elektrische vloot overbodig. Dat het 100 procent fiscaal aftrekbaar blijft om werknemers te verlonen in de vorm van salariswagens ‘als ze maar elektrisch zijn’ (DS 20 april), toont hoe het niet moet.
Tegenover de verspilling van grondstoffen, staan goed bestudeerde alternatieven. Als we die doordrijven, kunnen we zuiniger omspringen met die grondstoffen. Zo voorkomen we onherstelbare schade aan de diepzee en dragen we bij tot een rechtvaardiger gebruik van grondstoffen op internationaal niveau. Dat komt het milieu én de mensenrechten wereldwijd ten goede. Het beleid moet ook de juiste keuzes maken over hoe we de grondstoffen ontginnen die wel nog nodig zijn. Voor bedrijven betrokken bij mijnbouw – of dat nu op land of in de zee is – zijn strikte regels nodig en moet het voorzorgsprincipe centraal staan.
De graafwerken woelen sedimenten los die daarna in de wijde omtrek het leven op de bodem bedekken. Soorten die we nog niet eens kennen, kunnen worden uitgeroeid
België uit zich als ‘blue leader’ voor de bescherming van de oceanen, en zetelt binnenkort in de VN-autoriteit die toeziet op de internationale wateren. Voor wie zal België daar spreken: voor een handvol bedrijven of voor het algemeen belang?