Wordt Spanje het Saudi-Arabië voor de elektrische auto?
In de Spaanse ondergrond zitten grote voorraden lithium, een cruciale grondstof voor de batterijen van elektrische wagens. De ontginning kan een motor zijn voor de werkgelegenheid en versterkt Europa’s economische autonomie. Maar mijnbouw is ook een mijnenveld. ‘Het is toch niet omdat we arm zijn, dat we hier om het even wat moeten toelaten?’
‘Kijk goed’, zegt Jacinto Sánchez, terwijl hij op het balkon van zijn gemeentehuis een flesje water uitgiet over een witte steen. ‘Zie je die paarse vlekken verschijnen? Dat is waarover we het hebben: lithium.’
We zijn in Cañaveral, een piepklein dorp in de Spaanse regio Extremadura. In zijn donkere kantoor zet de burgemeester het natte erts in de kast naast de blinkende bekers die zijn dorp ooit won. De steen moet ook een trofee worden. Als alles goed gaat, komt er straks een lithiummijn in de buurt.
Lithium is een van de meest gegeerde grondstoffen van het moment. Het metaal is cruciaal voor de batterijen van elektrische wagens, maar we kunnen niet zonder China of Chili om eraan te geraken. Om minder afhankelijk te worden van die verre leveranciers, wil Europa ‘het witte goud’ ook op eigen grondgebied laten delven. In Spanje, bijvoorbeeld, waar op de grens met Portugal grote voorraden in de bodem zitten. Spanje heeft een lange geschiedenis van mijnbouw, maar lithium werd hier nooit eerder uit de grond gehaald.
Lithium Iberia, een nieuw mijnbedrijf zonder website en waarvan onduidelijk is welk kapitaal erachter zit, stelt in juli concrete plannen rond de ontginning in Extremadura voor. Als alle politieke lichten op groen gaan, wordt mijnbouwer hier vanaf 2023 weer een stiel met toekomst.
‘We willen die mijn’, zegt burgemeester Sánchez in staccato. ‘Als we niets doen, verdwijnt ons dorp.’ Op weg naar Cañaveral, in het uiterste westen van Spanje, vliegen over de dorre velden voortdurend ooievaars, maar kinderen brengen ze in deze godvergeten streek al jaren niet meer. ‘Toen ik hier opgroeide, woonden er nog 3.000 mensen, nu zijn er nog maar 1.000. Mijn enige zoon woont 500 kilometer hier vandaan, omdat hij hier geen toekomst zag. Als we geen olie meer willen, dan moet er een alternatief zijn’, stelt Sánchez. Maar dat is meer een vaststelling dan een overtuiging. In leeglopende dorpen doen burgemeesters niet aan ideologie. ‘We kúnnen niet nee zeggen, we willen werk.’ In 2012 kreeg de burgemeester van een buurdorp 14.000 cv’s uit het hele land in de bus, nadat een Canadees bedrijf had beloofd er een mijn te openen. Er kwam uiteindelijk niets van in huis. Dat is Sánchez niet vergeten. Hij durft nog niet te hard te dromen.
Oud litteken
José Antonio Risco die als schepen van Cañaveral het dossier van de lithiummijn mee opvolgt, rijdt een pick-uptruck vol modder voor om de plek waar de mijn moet komen te tonen. Het litteken van een vorige mijn is nog zichtbaar. Lang geleden werd hier tin uit de grond gehaald, tot dat niet meer rendabel was. Sindsdien kwam het gras langzaamaan terug. Overal staan eiken, die in deze streek de varkens voeden voor een van de belangrijkste exportproducten van Extremadura: de dure jamón ibérico. Alsof de streek nog niet genoeg klappen kreeg door de ontvolking, sterven nu ook de bomen langzaam, aangetast door een parasiet. ‘Ik zat eerst in het neekamp’, geeft Risco toe. ‘Maar het voorstel van het mijnbedrijf klinkt goed. Natuurlijk kunnen we niet echt onderhandelen. We hebben geen expertise, we zijn een klein dorp. Maar kijk naar die bomen: zo aantrekkelijk zijn ze niet meer. Is het erg als ze verdwijnen? We moeten iets doen om de toekomst van het dorp nog een kans te geven. Lithium kan het nieuwe goud worden.’
Onderweg botsen we op een eerste teken van protest. Tegen de rotsen hangt
een spandoek: No a la mina! Risco wijst naar de huizen achter de heuvel. ‘Komt uit die hoek. Je zult zien dat het niet de mensen zonder werk zijn die protesteren. Maar het klopt dat ze daar wel het dichtst bij de mijn wonen.’ In Grimaldo, een nog kleiner dorp, geven de leden van een nieuwe actiegroep het toe: ja, we hebben werk en onze kinderen wonen hier nog, maar mogen we daarom geen waardig werk voor de werklozen verdedigen? En wat met de natuur? Voor César González is de inzet zijn levenswerk. Op de asse van een platgebrand huis en op het puin van de economische crisis bouwde hij een gastenverblijf langs een stukje weg naar Santiago. ‘Ik ben bouwkundig ingenieur. Ik verloor mijn werk tijdens de crisis, toen de vastgoedbubbel barstte. Ik keerde terug naar mijn geboortegrond om hier een ander leven te beginnen. Maar wie blijft hier straks nog slapen, met zicht op een gapend gat, explosies en stof? Wij zijn het offer. En waarvoor? De lithium die hier in de grond zit, is sowieso maar een kiezelsteentje, als je het internationaal bekijkt. En wat als het na twintig jaar gedaan is met de open mijn? Reconversie is een woord dat mijnbedrijven snel vergeten. Als het lithium op is, zal hun geld ook op zijn.’ Langs de weg hangt het vol slogans tegen de mijn. Ze zijn vooral therapeutisch, veel volk komt hier niet voorbij.
Congo in Europa
In Cáceres, de op een na grootste stad van de regio, hebben de groene affiches met
No a la mina! wél gewerkt. Ze tonen de paradox van de transitie. Zonder grondstoffen als lithium is er geen toekomst zonder fossiele brandstoffen, maar echt groene mijnen bestaan niet. Het is het nimby-syndroom voor gevorderden. In de lente zette de Junta van Extremadura, de regioregering, het licht op rood voor een andere lithiummijn aan de rand van de stad, Unescowerelderfgoed. Het verzet was te groot. Het beursgenoteerde Australische mijnbedrijf Infinity Lithium zet het gevecht nu verder in de rechtbank. Cáceres leeft van het toerisme, zegt de jonge burgemeester, Luis Salaya, vanuit zijn stadhuis met uitzicht op de historische Plaza Mayor. De coronaleegte deed pijn, maar het veranderde zijn idee over de economische toekomst van zijn stad niet. ‘Het is niet omdat we een arme stad zijn met veel werklozen dat we om het even wat moeten aanvaarden. Denk je echt dat ze in Madrid of Barcelona parken zouden vernietigen als er lithium in de grond zou zitten? Dit zijn Afrikaanse toestanden. Wij hebben als regio genoeg offers gebracht. Het grootste was onze mensen. Onze bevolking deed in het verleden elders in Spanje de industrie draaien. Zo begon de leegloop hier. Mijnen zijn niet onze toekomst en ook niet de toekomst van Europa.’ Niet dat hij een alternatief ziet, maar toch: ‘Het heeft geen zin om onze afhankelijkheid van olie te vervangen door afhankelijkheid van grondstoffen.’
Dat is niet hoe de regering in Madrid het ziet. Pedro Sánchez stelde in mei nog ‘España 2050’ voor, ‘het eerste strategische plan voor de toekomst van Spanje ooit’, zo staat op de website. In de ‘proloog van de premier’ wordt expliciet naar de aanwezigheid van lithium verwezen. ‘Een van de grootste voorraden op het Europese continent’ en ‘cruciaal voor de economie van de 21ste eeuw’, naast wind, zon en water. Ook de regioregering van Extremadura, een arme regio met de hoogste jeugdwerkloosheid van het land, ruikt kansen. Er zit niet alleen lithium in de grond, maar ook coltan en kobalt. Wolfraam wordt al volop ontgonnen en er is een nikkelmijn. Meer dan 200 mijnprojecten zitten in de pijplijn, 90 kregen al groen licht voor een eerste onderzoeksfase. Dat wil nog niet zeggen dat straks de graafmachines massaal aanrukken, het blijft erg gevoelig liggen. Het is sowieso een vraagteken of de mijnbouw hier wel winstgevend kan zijn. Maar het zegt wel iets over het potentieel van de regio, een lapje Congo in Europa.
Fata morgana
De grote ambitie valt meteen op als je de regio vanuit Madrid binnenrijdt. Extremadura heet bezoekers welkom met enorme vlaktes vol reusachtige zonnepanelen. Van
‘De mijnen zijn een kans. Voor het eerst hebben we hier zelf de kaarten van onze economische toekomst in handen’
Olga García Regiominister van Transitie
ver lijken ze op een enorme fata morgana, maar hun belofte is echt. Op de weg volgen – als een les energiegeschiedenis – de dammen uit de tijd van Franco en een nucleaire centrale, maar die moet binnenkort dicht.
‘We willen dat onze regio al in 2030 – twintig jaar vroeger dan de rest van Spanje – volledig op hernieuwbare energie draait’, zegt Olga García, de sociaaldemocratische regiominister van Transitie, in de hypermoderne gebouwen van de Junta in Mérida. Ze zucht als we haar de kritiek voorleggen die we onderweg opvingen: allemaal te mega, te veel in handen van multinationals, te weinig motor van werkgelegenheid. ‘Dat is onzin. Je kunt hernieuwbare energie inderdaad niet vergelijken met de oude industrie op het vlak van werkgelegenheid. Het kost inderdaad veel arbeid om zonnepanelen te plaatsen, maar nadien is er niet veel volk meer nodig. Alleen hoor je die kritiek niet als er wegen aangelegd worden. Ook de mijnen zijn een enorme kans die we moeten grijpen. Voor het eerst hebben we zelf de kaarten van onze economische toekomst in handen. De rijkdom moet wel hier blijven, anders kun je het niet uitleggen aan de omwonenden.’ Daarmee bedoelt ze: de beloofde batterijfabrieken horen in de buurt te liggen en niet in Barcelona of Bilbao. De strijd om die fabrieken, die wellicht ook op Europees geld zullen kunnen rekenen wegens strategisch om onze onafhankelijkheid van verre landen te verzekeren, is losgebarsten in Spanje. Niemand wil de mijnen, maar iedereen wil de fabrieken, de eerste in het zuiden van Europa. De burgemeester van Cañaveral zei het ook al: hij heeft al in een terrein voorzien. Want ‘wie gaat het stof eten? Als we de lasten dragen, willen we ook de lusten.’ García zegt dat ze ervoor zal vechten. Net als voor mijnen die passen in de 21ste eeuw. Of dat wel kan: duurzaam de grond openleggen? ‘Dat bekijken we. Een impact is onvermijdelijk, maar we willen het een kans geven. De schade mag niet onomkeerbaar zijn.’ Onlangs bleek nog hoe wispelturig mijnbouw is. De nikkelmijn van de regio ligt na amper tien jaar stil omdat de prijs van het metaal te laag staat om het rendabel te kunnen ontginnen. García: ‘Het is een realiteit dat de markt heer en meester is van de mijnbouw’.
Gemorst geld
Op de velden waar de mijn van Cañaveral moet komen, houdt schepen José Antonio Risco halt bij het oude administratieve gebouw van de mijn van weleer. Er ligt een bord tegen met een lang cijfer op. ‘391.462 euro voor de rehabilitatie van de zone’, getekend: de Junta en een Europese vlag. Pal ernaast: enkele gloednieuwe, ongebruikte stenen vakantiehuisjes met picknicktafels voor toeristen op een plek waar het enige leven dat we tegenkomen de vliegen op een verse koeienvlaai zijn. Risco geeft het grootmoedig toe: hier is met geld gemorst, ja. ‘Je krijgt het en je moet het uitgeven, maar het had beter besteed kunnen worden. Maar een mijn is toch wel een interessante investering.’ Ook nu is er hier hoop op Europees geld. Daar moet dan wel eerst de vergissing van vroeger mee gesloopt worden. De energietransitie en de digitalisering voeden de honger naar nieuwe grondstoffen. In de reeks ‘kritieke grondstoffen’ onderzoekt De Standaard wat de petroleum van de nieuwe economie wordt en wie er de controle over verwerft.
Volgende aflevering: De wedloop op de nieuwe grondstoffen.